De Medeminnaars. Uit het Hoogduitsch van Carolina Pichler, geb. Von Greiner. In II Deelen. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1822. In gr. 8vo. Te zamen 446 Bl. f 4-16-:
Eene Hertogin-weduwe, jong, schoon, schrander en beminnelijk, die den grootsten invloed heeft op het lot van den minnaar, en daarenboven hem altijd bij zich in huis en onder haar oog heeft, - deze is de eene medeminnares. De andere is een nederig, eenvoudig, schoon en braaf burgermeisje, verre van den minnaar verwijderd; terwijl haar vader daarenboven hare liefde afkeurt, en met meer dan één ander aanzoek gedurig haar kwelt. Zij is echter de eerste geliefde. De jongeling is edel, voortreffelijk en getrouw. Het kon wel niet anders, of de Hertogin maakte in den beginne op hem eenigen indruk; maar hij hervatte zich spoedig, en scheurde zich mannelijk los. De trouwe liefde vond dan ook eindelijk haar loon. Het lijden der gelieven, de vele kunstenarijen der Hertoginne, het vervalschen en onderscheppen der brieven, de gedurige teleurstelling, en hoe toch eindelijk alles zoo kwam en werd als het wezen moest, vermeldt dit bock, dat ieder, die in deze soort van romantische verhalen smaak vindt, daar alles zeer goed geschreven is, met genoegen lezen zal. - De Medeminnaressen, ware gepaster titel geweest.