| |
Reis rondom de Wereld, enz. Door G.H. van Langsdorff. IIIde en IVde Deel.
Ontdekkingsreis in de Zuidzee, en naar de Behringsstraat, enz. Door Otto von Kotzebue. Iste en IIde D.
(Tweede Verslag; zie 1822. No. XV.)
Wij verlieten den Luitenant kotzebue bij zijne aankomst op Kamtschatka. Over dit door langsdorff uitvoerig beschrevene Schiereiland vinden wij hier weinig; kotzebue onderstelt het, met reden, als bekend, te meer, daar hij de binnenlanden niet bezocht heeft, zoo als de straks genoemde Reiziger. Belangrijk voor de Aardrijkskunde was de reis, door den ontdekker, N.O. waarts van Kamtschatka
| |
| |
ondernomen, waarbij hij wel zijn hoofddoel, het vinden eener doorvaart naar de IJszee, niet bereikte, maar toch eene diep in het vasteland van Noord-Amerika indringende baai, naar hem de Kotzebue-sond genaamd, ontdekte. In 't eerst hoopte hij, dat zulks de lang gezochte doorvaart zou wezen, doch vond zich, gelijk zoo vele andere Reizigers, daarin te leur gesteld. Nogtans is deze ontdekking der Kotzebue-sond, als van eene veilige haven, - een geschikt oord voor den handel in pelterijen, en misschien een middel, om verder oostwaarts door te dringen, daar de Luitenant niet alle inhammen onderzocht heeft, - van eenig belang. Men vond aldaar hooge sneeuw- en ijsbergen, maar toch het land op verre na zoo kaal en bar niet, als op de vlak tegenover, ja nog meer zuidelijk liggende kust van Azië, - een' ijsberg van louter ijs, bedekt met eene korst van zand en aarde, een half voet dik, waarop welig gras en mos groeit; allengs smelt het ijs, de berg zakt, en na verloop van jaren zal men hier een groen dal zien. In dit ijs, honderd voet hoog, vond men mammouthsbeenderen en tanden. De bewoners dezer kusten kleeden zich des zomers in vellen van rendieren, honden, zeehonden, en van het fluitende of holgravende eekhorentje, hetwelk onze reizigers ook op de N.O. kust van Azië vonden, en door geheel Noord-Amerika verspreid moet zijn, daar ook lewis en clarke het aan de overzijde der rotsbergen bij den Missouri vermelden. De Amerikanen droegen walrusbeenderen in den mond, aan wederzijden uitstekende, het hoofdonderscheidingsteeken tusschen hen en de tegenover wonende Aziaten, die zulks missen. Hunne tenten of hutten zijn van walrushuiden in de gedaante van kegels. Men begroet elkander daar ook met het aanraken der neuzen. Geenszins heerscht
aldaar het beminnelijke vertrouwen der Zuidzee-eilanders. De man uit het Noorden, die met list, behendigheid en moed zijn bestaan op het gedierte van zijn land moet winnen, ziet natuurlijk ook zijn' evenmensch ligter met wantrouwen en als mededinger in dat bedrijf aan, dan de planten-etende bewoner der Keerkringseilanden, wien zijne milde Natuur alles van zelve in den mond werpt. Nogtans hebben wij aan de Kotzebue-sond met verwondering eene soort van handel gevonden, die reeds vóór 22 Eeuwen, volgens herodotus, op de N.W. kust van Afrika, op die wijze tusschen de inboorlingen en de Karthagers gedreven werd. De vreemdeling legt eenige goederen aan den oever, en gaat heen; de Ame- | |
| |
rikaan beziet de goederen, legt zoo vele vellen daarnaast, als die hem waardig zijn, en gaat ook terug; dan komt de vreemdeling weder, en neemt de vellen mede, als de koop hem aanstaat; zoo niet, laat hij alles liggen. Deze handel is te merkwaardiger, daar hij tusschen de Amerikaansche en Aziatische Wilden (ten minste naar kotzebue's deukbeeld) gedreven wordt, die anders in gezworene vijandschap met elkander leven. Voorts zijn, voor de Natuurkundige Aardrijksbeschrijving, de opmerkingen van belang, dat het water aan de Amerikaansche kust veel minder ziltig is, dan aan de Aziatische; dat, aan de laatste, lucht en water veel kouder zijn, en de stroom gedurig naar het N.O. loopt.
Van de Behrings-straat ging de Luitenant zuidwaarts naar het eiland Unalaschka; onder weg vertoefde hij aan de St. Laurens-baai, en ontmoette aldaar de Tschuktschen, bewoners der Noordoostpunt van Amerika. Hier had hij eene aandoenlijke ontmoeting: een oude bediende der Russisch-Amerikaansche Compagnie stoof, op het hooren van een Russisch volkslied, door de matrozen, de kamer in, en riep uit: ‘Dat zijn Russen! o Dierbaar, geliefd Vaderland!’ De vaderlandsliefde en het heimwee van dezen ongelukkigen zal wel door de mishandelingen, die wij gezien hebben, dat deze menschen in die afgelegene oorden door de Compagnie moeten ondergaan, verdubbeld geworden zijn. Van Unalaschka ging de reis naar Kalifornië, waar wij de reizigers in ons eerste verslag reeds ontmoet hebben, en vandaar naar de Sandwichseilanden. Kotzebue zag hier den bekenden Koning tamaahama, hier volgens onze uitspraak tammeamea genaamd, die uit de reizen van vancouver en turnbull bekend, en door sommigen (wel wat bij vergrooting) bij Ruslands peter vergeleken is. - Niettegenstaande eene zeer versche beleediging, door een Bussisch onderdaan, met name scheffer, geleden, die de achterdochtige Japanners terstond tot maatregelen tegen de Russen zoude hebben aangezet, werd de Rurick (de naam van het schip van kotzebue) ongemeen vriendelijk ontvangen, zoo wel op O-Weihee door den Koning, als op Wahu (Wahoe) door den Engelschman young en den Stedehouder
kareimoku (koe). De landstreken zijn hier verrukkelijk, welbebouwd, en men kent de vatbaarheid en leerzaamheid der ingezetenen. Jammer, dat, bij deze uiterlijke beschaving, het Heidendom, met den bespottelijksten en zelfs wreedsten eer- | |
| |
dienst, nog in stand blijft, en tammeamea geheel niet gezind schijnt, het voorbeeld van pomarre op O-Tahiti te volgen. - Nadat het schip hier gekalefaterd was, (in de uitmuntende haven Hana-rura) ging de reis weder verder naar het Zuiden. Het gelukte onzen Reiziger, op 10 en 8 graden Noorderbreedte en 189 Oosterlengte, eerst het Nieuwjaars-eiland, en daarna tien eilandsgroepen te ontdekken, die, rondom eene stille zee of kom geschaard, de verbazende werking van het koraalïnsekt op de treffendste wijze vertoonen. Derzelver algemeene naam is Radack, en van eene andere, meer westelijk genoegzaam daarmede gelijkloopende keten, Ralick. De strekking der eersten is eerst van het Z.O. naar het N.W., daarna van het Z. naar het N. Deze eilanden zijn, zoo 't schijnt, gedeeltelijk eerst eene nieuwe werking der genoemde insekten, blijkens de weinige aarde, waarmede zij bedekt zijn, en ook slecht bevolkt; de anderen vertoonen het bekoorlijke gezigt van kokos- en andere palmboomen, pandanusboomen met hooge wortels, taro- en andere wortelen, enz. Goedhartigheid, eenvoudigheid en minzaamheid kenschetsten deze eilanders. Toen kotzebue op het grootste eiland van de eerst ontdekte groep (Otdia) eenen tuin wilde aanleggen, begrepen zij zulks in het eerst niet, maar sprongen daarna, het merkende, van blijdschap. Het smeden, het gezigt der varkens, het eten met mes en vork, vooral het schieten, wekte verwondering, verbazing, schrik, of zelfs doodsangst. Gastvrijheid en een liefderijk onthaal toefde den Russen overal.
Doch dieverij was hier, niet minder dan op alle andere Zuidzee-eilanden, t' huis; en zelfs ralick, het eerste Opperhoofd, aan hetwelk zij kennis bekwamen, maakte zich daaraan schuldig, en beantwoordde dus niet aan den eersten, aangenamen indruk. Men moet echter hierbij bedenken, dat de meest herbergzame Natiën tevens de meest diefachtige zijn, en dat vooral in de Zuidzee het denkbeeld van eigendom, door de weinige moeite, die men behoeft te doen, om zich hetzelve te verwerven, zeer flaauw is; hetwelk zekerlijk hunne deugden, maar ook hunne ondeugden zeer vermindert. Met het vertrouwen, zegt kotzebue, ontwikkelde zich ook de neiging tot stelen. Hier ontmoetten de Russen zeker Opperhoofd kadoe, uit het tot de Carolinen behoorende eiland Ulla, die met de zijnen, op devischvangst door storm overvallen, acht maanden op zee gezworven, in al dien tijd alleen van visschen geleefd had, en eindelijk op het
| |
| |
eiland A-ur was aangekomen. Zij hadden al dien tijd tegen den N.O. passaatwind gelaveerd; en te regt merkt de Schrijver aan, dat deze bijzonderheid belangrijk is voor de begunstigers van het (onzes inziens hoogstwaarschijnlijke) gevoelen, dat de Zuidzee-eilanden van het Westen naar het Oosten bevolkt zijn. Kadoe was een, voor den lagen staat der beschaving zijner landgenooten, waarlijk uitstekend mensch, niet alleen door leerzaamheid en zucht tot beschaving, maar ook door welsprekendheid en gevoeligheid. Hij verliet zijne betrekkingen op Radack, om de vreemdelingen tot naar Unalaschka te verzellen, en hield bij die gelegenheid eene afscheidsrede, waarbij alle zijne toehoorders in tranen wegsmolten (de kinderlijke natuurmensch weent ligt). Ook kwam kadoe met de Russen terug; en, in weerwil van zijn vast voornemen, om met hen naar Petersburg te gaan, kon hij er niet toe besluiten, omdat ‘zijn zoontje in het bosch kadoe! riep, en 's nachts niet sliep.’ Zoo drukt de natuur ook op deze onbeschaafde eilanders den stempel der menschheid. Echter is ook bij deze kinderlijke wezens de Oorlog doorgedrongen. In zulke tijden worden ook de vijandelijke eilanden afgeloopen en geplunderd. Zelfs vechten op A-ur de vrouwen mede in de achterhoede. Daarenboven heerscht er eene afschuwelijke wet: iedere Moeder mag slechts drie kinderen opvoeden; de overigen moeten omgebragt worden. Dit is (wie zou het gelooven?) het gevolg van het gebrek aan levensmiddelen, of liever - mogen wij zeggen - van de traagheid dezer eilanders, die de Natuur niet te gemoet komen, doch thans door de Russen met een aantal nuttige gewassen voorzien, en dus in dit uitmuntende klimaat voor den honger beveiligd zijn. De gezondheid dezer luchtstreek blijkt uit den hoogen ouderdom en tevens onverzwakte zielsen
ligchaamskrachten der eilanders, waarbij een man van 80, en zelfs een van ver over de 100 jaren gevonden werd; de eerste wierp nog eene lans 15 schreden ver in een' boom; de tweede was nog vrolijk en onverzwakt. De Godsdienst der Radackers is zoo kinderlijk als hunne geheele ziel. Het eiland Bigar wordt door een' blinden God bewoond, dien de eilanders misleiden, door zich voor zijn zonen uit te geven; terwijl zij deze zonen door vleijerijen winnen.
Na eenig verblijf op deze eilanden ging het weder noordwaarts, om den in 't vorige jaar beproefden doortogt te hervatten. Doch een felle op 44o 30 N.B. opgekomene storm,
| |
| |
die onder anderen den Bevelhebber door eene hevige golf tegen het dek wierp en hem de borst bezeerde, deed deze onderneming staken. Hoe meer men, namelijk, noordwaarts kwam, des te meer pijn gevoelde de Luitenant; zoodat hij genoodzaakt was, deze ijsgewesten te verlaten, en den steven zuidwaarts te zetten. Groote opoffering kostte hem dit besluit. Eer hij den omtrek van Unalaschka en de verdere Aleutische eilanden verliet, had hij gelegenheid, langsdorff's berigten wegens de zeeleeuwen en zeekatten te bevestigen, en met eenige nieuwe bijzonderheden te vermeerderen. Het gevecht der zeeleeuwen om hunne wijfjes wordt zeer levendig beschreven. Het door een' vuurspuwenden onderzeeschen berg ontstane eiland vermeldt kotzebue zoo wel, als langsdorff, uit de berigten des Heeren kriukoff. In 1796 (volgens langsdorff in 1795) ontdekte men eerst rook, uit zee opgaande; dezelve werd door vuur en brandsloffen gevolgd, en vormde een eiland van 2½ mijl omtrek en 350 voeten hoogte, dat in 1817 nog aan het toenemen was. Onder de zeedieren willen de Aleuten ook eenen walvisch hebben opgemerkt, die een' vreesselijken bek vol groote tanden heeft, en waarvan men het spek onverteerd weder kwijt zou geraken. Wij zullen, om hierover te oordeelen, de natuurkundige berigten van den Heer chamisso in het derde Deel moeten afwachten, daar de Heer kotzebue geen Natuurkenner is. Een tweede bezoek der Sandwichs-eilanden deed hun het bijgeloof der bewoners, zelfs van den Koning, nader kennen. Zij bezochten de moraï (of de godsdienstige begraafplaats en tempel te gelijk), zagen derzelver gedrogtelijke afgodskoppen, en daaronder twee, die het eten van den appel door adam en eva schenen te verbeelden. Het wederzien van
Radack had, gelijk wij boven zagen, de scheiding van kadoe ten gevolge. De Russen voorzagen hem rijkelijk van tuingewassen, waarvan zij eene plantaadje aanleiden, en dezelve door schrik, en verzekering van in een volgend jaar terug te komen, tegen de dieverijen der eilanders beveiligden. Aandoenlijk was het afscheid van zijne Europesche vrienden. Zij zeilden thans naar het Westen, doch misten de keten Ralick. Het eerste land, dat zij bereikten, was het éénige bewoonde der Marianen of Dieveneilanden, Guaham, eene Spaansche volkplanting, waar reeds de huizen luchtig op staken boven den grond zijn gebouwd, op de wijze der Maleijers. Zij vonden hier in den Heer
| |
| |
torres een' bekwaam' en verstandig' man, die hun merkwaardige berigten wegens de meer zuidwaarts liggende Carolina's-eilanden mededeelde, onder anderen van Ulla, kadoe's vaderland, welke hij zelf bezocht, en bewerkte, dat jaarlijks eenige hunner vaartuigen Guaham kwamen bezoeken. Deze overtogt, 300 mijlen verre, wordt door hen, in gebrekkige kano's, in vijf dagen afgelegd. De beschrijving van den weg in liederen, ende starren, zijn hunne éénige wegwijzers. Deze liederen, waardoor zij merkwaardige gevallen aan de vergetelheid ontrukken, zijn bij de Caroliners zoo wel, als bij de bewoners van Radack, in gebruik. (Weder een algemeene trek der natuurmenschen!) - Van het bekoorlijke Guaham, waar de Russen treffelijk onthaald werden, doch waar de Gouverneur zorgvuldiglijk vermeed, hun eenige berigten nopens het eiland te geven, zette men den koers, ter reparatie van het schip, naar Manilla, de hoofdstad der Spaansche Philippijnsche eilanden. Onder de merkwaardigheden aldaar behoort het rooken van cigaren, een voet lang en naar evenredigheid dik, door vrouwen, en daarom damescigaren genaamd. Zulk een gevaarte zou in den mond onzer teedere schoonen al eene rare vertooning maken! - De allerergste soort van melaatschheid (hoogstwaarschijnlijk de elephantiasis van job) heerscht op Manilla; de ledematen rotten weg, en de kranke, die den onvermijdelijken dood voor oogen ziet, behoudt, onder de verschrikkelijkste pijnen, tot het laatste oogenblik zijne bewustheid. Deze walgelijke ziekte heet er San Lazaro. (Ook bij ons werden voorheen de
melaatschen Lazarussen genaamd; en nog is deze naam in de Lazaretten overgebleven, hoewel voor geheel andere ziekten ingerigt.) Te Cavite, eene binnenhaven van Manilla, werd de schade aan de Rurick hersteld, die zich nu door de straat Sunda, over de Kaap de goede Hoop, St. Helena en Engeland, huiswaarts begaf, alwaar hij na eene afwezigheid van drie jaren aankwam.
Wij verlangen zeer naar het derde Deel, hetwelk de resultaten der reis voor de Aardrijks-, Natuur- en Volkenkunde zal moeten bevatten. Het werk is onderhoudend geschreven (de zeeberigten zijn minder eentoonig voor het algemeen, dan in krusenstern of flinders) en goed vertaald. De Vertaler heeft de ontdekkingen van kotzebue en parry in ééne Kaart doen vereenigen. |
|