Ontwerp tot een nieuw uit te geven Weekblad, onder den titel van: Vaderlandsch Verlichtingskwispedoor, of Tijdschrift tot bevordering van-Verlichting, Vrijheid en Regt, en tot zinspreuk voerende: Leve de Vitterij! Te Groningen, bij J. Oomkens. 1822. In gr. 8vo. 36 Bl. f :-8-8
Nu, dit stukje is ten minste wel oorspronkelijk! En, zoo zoo wij den schrijver omtrent dit punt anders ligt kwalijk begrepen hadden, alsof hij meer voor het oude, voor vertalen van rijp en groen was, dan voor het kweeken van eigene, misschien ook al schrale en onrijpe vruchten, zijn eigen werk neemt deze bedenking te eenemaal weg. Hetgeen ons niet zoo wèl aanstaat, is dit: 1o dat een kwispedoor toch al een heel walgelijk denkbeeld oplevert, niet zoo zeer als het daar stil staat en met zekere kieschheid gebruikt wordt, maar als er zoo veel van het gebruik opgehaald, en de stof omgehaald wordt, gelijk hier geschiedt; 2o omdat het zoo wat zweemt naar smalen op en bespotten van eigene vaderlandsche zeden, iets dat, in dit opzigt, misschien te G ........ nog van belang moge zijn, maar hier en elders waarlijk weinig meer te pas komt; 3o dat het geheele stuk zelve ligtelijk als een kwispedoor zou kunnen beschouwd worden, waarin de schrijver zijne eigene gal enz. eens heeft uitgestort. Ja wij zelve waren eene poos in dit denkbeeld, toen b.v. de Recensenten er zoo langs kregen. Daar toch alle werking hare wederwerking heeft, en zelden iemand au! roept, of hij moet getroffen wezen, zoo was dit denkbeeld niet onnatuurlijk. Hoe dit zij, het is, gelukkig, niet alles tuig en vuiligheid, wat wij in dit Ontwerp (schets van een kwispedoor) aantreffen. Veel daarvan mogt wel eens gezegd worden; en daar de Utopiaansche geschriften, de Harlekijnen en Oude en Graauwe Mannetjes allen weg zijn, ja zelfs het Advertentieblad in flaauwte dreigt te vallen, (zoo als men hier, wij weten niet regt om te prijzen, om te spotten, of voor de leus, beweert) is het zeker niet te misprijzen, dat men ook eens een ontwerp maakt. Inzonderheid behaagden ons sommige der achteraangevoegde brieven nog al tamelijk. En in allen gevalle moet ons immers de
groote Latijnsche noot den mond stoppen! Het is waar, iemand zou kunnen denken: zijn juist de geleerde lieden, die dit maar alleen