Nieuwe Dichtproeven van Francijntje de Boer, Dienstmaagd te Sneek. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1821. In gr. 8vo. XXII, 75 Bl. f 1-10-:
Indien de groote en hooge Vernuften van dezen tijd dit boekje, niet uit den middelstand, maar uit de keuken afkomstig, in handen krijgen, ja dan vreezen wij, dat al ons redeneren bij vorige recensie door het geroep: ‘Nu, zie eens! meiden en knechts!!’ zal overschreeuwd worden. Wij zullen deze Heeren eenvoudig verwijzen naar het uitnemende werkje van den diepdenkenden en in zoo vele opzigten bekwamen willem messchert, te Rotterdam, ten titel voerende: De drie Gebroeders Belestijn, of de zucht tot Standsverwisseling. Waarlijk, grooten en geringen moeten dit boekje lezen: de eersten, om de nuttigheid van alle redelijke verstandsontwikkeling te kennen, ter beschaming van hunnen eigenwaan, en hun verkeerd oordeel omtrent een verbeterd onderwijs; de anderen, om in hunnen kring met tevredenheid te blijven, niet zichzelven daaruit te verplaatsen, maar, bij bijzondere ontwikkeling, den stand zelven te verhoogen. Zoo denkt, zoo doet deze brave Dienstmaagd francijntje, waarvan men niets dan goeds hoort en leest. Zij is godsdienstig, nederig, en met haar deel, ook als Dienstmaagd, tevreden. Zij laat zich, als vele groote Geesten, op hare bijzondere gaaf niets voorstaan, en overtreft ze dus in dit opzigt.
Francijntje beschouwt de wereld (bl. 4) uit het regte oogpunt, als zij zegt:
Wat noemen wij de groote wereld?
Die plaatsen, rijk in weelde en pracht,
Waar men, vervreemd van reine zeden,
Het heiligst met den voet durft treden,
Geen godsdienst kent, of die(n) veracht?
Waar men de slaaf is zijner lusten,
Te dwaas zich hecht aan ijd'len schijn?