verbindt, welks geestelijken ware herders hunner kudden zijn, en welks gastvrijheid zoo groot is als deszelfs behoefte.
Dit reisverhaal wordt besloten met een geschiedkundig overzigt nopens de eerste bevolking, afgodendienst, invoering van het Christendom, wetenschappelijke beschaving, en verdere lotgevallen van IJsland.
Het tweede dezer Reisverhalen wordt voorafgegaan door eene zeer belangrijke inleiding, behelzende de geschiedenis van Groenland, van deszelfs eerste ontdekking af aan. Men bewondert daarin den ijver en het geduld der eerste bekeerders, die, onder andere moeijelijkheden, te doen hadden met de onverschilligheid der Groenlanders, welke niets meer betuigden noodig te hebben dan zeehonden en gezondheid, en in geen eeuwig paradijs wilden zijn, waar geene zeehonden waren. Ten slotte meldt deze inleiding alle de reizen, die er gedaan zijn, om eenen noordwestelijken doortogt te vinden, tot op die, welke hier vervolgens beschreven wordt.
De Shetlandsche eilanden hebben een verschrikkelijk, rotsachtig aanzien; maar zijn niet misdeeld van vruchten en vee. Zij zijn 40 in getal, waarvan 30 bewoond worden, en 23000 menschen bevatten, waarvan er jaarlijks 1500 op de Groenlandsche walvischvangst uitgaan.
De godsdienstoefening wordt op de schepen door den Kapitein voorgestaan, en hij deelt zelfs geestelijke boeken uit. - Onbegrijpelijk is de indruk, welken de ijsbergen, wanneer men ze nadert, maken, bij elke beweging van het schip van gedaante veranderende, en, onder het aannemen van de schoonste kleuren des regenboogs, zich vertoonende als eene verstijfde, ijskoude wereld, zonder leven. - Uitvoerig berigt aangaande de robben. - Een klein Deensch etablissement was door baldadige Engelsche matrozen afgebrand. - Onderscheid tusschen de mans- en vrouwenbooten bij de Groenlanders, en beschrijving van derzelver tenten. - De lampen verlichten en verwarmen de woning tevens, en tegelijk wordt de pot er boven gekookt. - De Groenlanders eten het ingewand van kleine dieren, zonder er iets anders aan te doen, dan het een weinig tusschen de vingeren te hebben uitgedrukt. Versche en halfgebroeide eijeren worden des winters met beziën, stelen van engelwortel en traan in eenen zak van zeehondenvel ingemaakt, om tot eene winterverkwikking te dienen. - Natuurgeschiedkundige beschouwing van den walvisch.
Na een groot gevaar in het l's te zijn ontkomen, ontdek-