Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAtheensche Brieven, of Briefwisseling van een' geheimen Zaakgelastigde des Konings van Perzië te Athene, gedurende den Peloponnesischen Oorlog, over de Geschiedenis, Zeden, Kunsten en Wetenschappen der Oude Wereld. Uit het Engelsch vertaald en met Aanmerkingen voorzien door Steenbergen van Goor. Iste Deel. Te Leeuwarden, bij Steenbergen van Goor. 1822. In gr. 8vo. 388 Bl. f 4-18-:Met genoegen ontvangen wij hier de vertaling van een werk, hetwelk te weinig bekend was, maar daardoor ook | |
[pagina 20]
| |
gelukkig aan den drom onzer gewone bladvertalers ontsnapt, en in handen van een' kundig' Boekhandelaar gevallen is, die hetzelve met oordeel en smaak niet alleen vertaald, en met de aanteekeningen van den vermaarden Duitschen Hoogleeraar jakobs verrijkt, maar ook met zijne eigene aanmerkingen vermeerderd heeft, die een' wetenswaardigen schat van toelichtingen en ophelderingen bijzetten aan een boek, hetwelk wel voornamelijk voor het groote Publiek, tot eene aangename bekendmaking met een der belangrijkste tijdvakken der oude Geschiedenis, maar tevens ook voor opzettelijke beoefenaars der Geschiedkunde, tot herinnering aan vele wetenswaardige zaken der Oude Wereld, bestemd is. Het bevat, namelijk, eene verdichte briefwisseling eens Perzischen Zendelings te Athene, gedurende dien merkwaardigen Peloponnesischen Oorlog, welke den eersten grond leide tot het verval van dat Griekenland, hetwelk zich nog kort te voren in de Perzische Oorlogen zoo luisterrijk had onderscheiden, en die met bloedige letteren in de Geschiedenis de eeuwige waarheid grifte, dat, vooral voor vrije Volken, niets nadeeliger is, dan onderlinge tweedragt. Het was deze tweedragt, die vooreerst de pas geslaakte ketenen van het schoone Grieksch-Azië weder smeedde, en hetzelve aan Perzië overliet. Het was die zelfde tweedragt, die den anders kleinen en nietsbeduidenden Macedonischen Koning tot de oppermagt over het verscheurde en verzwakte Hellas verhief. Daarenboven levert de geschiedenis van dit tijdvak meer op, dan staatkundige lessen. Het is het tijdvak van den hoogsten bloei der letteren, kunsten en wetenschappen in Griekenland, van deszelfs grootste Geschiedschrijvers, van Wijsgeeren als anaxagoras en sokrates, van Bouwmeesters als phidias, polykletus en praxiteles, van Schilders als zeuxis, van Helden en Staatsmannen als brasidas en alcibiades, - kortom, het is de Eeuw van perikles. Tevens bevond zich het Perzische Rijk onder artaxerxes Langhand misschien op het toppunt van luister en magt, en had de nederlaag | |
[pagina 21]
| |
van xerxes reeds weder hersteld. Dit magtige Rijk, met insluiting van Assyrië, Babylonië en Egypte, wordt dan ook door de Correspondenten van den Perzischen Gezant achtereenvolgens beschreven; zoodat dit werk inderdaad een tafereel ophangt, gelijk het belooft, van de Geschiedenis, Zeden, Kunsten en Wetenschappen der Oude Wereld, ten tijde der Perzische Monarchij, wanneer men het Westen (Italië en Afrika, en de nog onbeschaafde verder gelegene landen) uitzondert. De Perzische Gezant (die echter voor zijne taak niet mag uitkomen) is gelast met het opsporen van Athene's staatsregeling, staatkunde, gesteldheid, en de bedoelingen harer bestuurders, ten einde men aan het Hof van Susa, hetwelk vooreerst onzijdigheid verkiest, daarmede zijn voordeel zou kunnen doen, en, met kennis van zaken, hetzij een aanzoek om bemiddeling toestaan of afslaan, hetzij zulk een aanbod zelve doen. Dit denkbeeld is niet kwalijk gekozen, hoewel het misschien te modern is, en te fijn voor de trage en trotsche staatkunde der Oostersche Hoven in 't algemeen, en van den grooten Koning in 't bijzonder. Geheel nieuw is echter dit denkbeeld niet: wij herinneren ons, eenen Espion Turc en Espion Chinois dans les Cours de l'Europe te hebben gezien, die ook, op dezelfde wijze, de voornaamste Europesche Volken, kwanswijs in brieven aan de Porte of aan het Hof van Peking, moesten leeren kennen. Daarmede wil men echter niet zeggen, dat de Schrijver der Atheensche Brieven van genen dit denkbeeld ontleend hebbe. Integendeel: die brieven zijn reeds vrij oud, en werden in 1739 en 1740 door eenige Akademievrienden te Cambridge gesteld, kwamen van 1741 tot 1743 in 't licht, doch niet voor het Publiek, hetwelk daarvan eerst in 1781 kennis bekwam; de laatste uitgave was 1798, 2 deelen, 4to. Terstond moet de vergelijking met de Reizen van den jongen Anacharsis, door den onsterfelijken barthelemy, den lezer voor den geest komen; de Heer jakobs maakt die vergelijking ook, doch vindt het onderscheid daarin, dat de Atheensche Brieven, hoewel in de meeste opzigten, | |
[pagina 22]
| |
en ook in volledigheid van beschrijving, voor den Anacharsis moetende onderdoen, denzelven daarentegen overtreffen in omvang van onderwerpen, daar de Perzische (Assyrische) en Egyptische Oudheden ook onder den kring dier behandelde onderwerpen worden getrokken. Doch er is nog een ander oogpunt, waaruit men die twee werken beschouwen kan. De briefwisseling is genoegzaam de voorbereiding tot den Anacharsis, in wiens anders overheerlijke inleidïng juist de Peloponnesische Oorlog, gelijk men weet, het zwakste en minst in bijzonderheden behandelde gedeelte is. Hiervan geeft, daarentegen, kleander, de Perzische Zendeling, uitvoerige berigten in dit Deel, en zal dezelve ongetwijfeld in de volgende voortzetten; hij voegt hierbij een verslag, zoo wel van den toestand der staatkunde en des gemeenen levens, als der dichtkunst, wijsbegeerte en geschiedenis te Athene, in dit schitterend tijdvak; terwijl zijne Correspondenten gobryas de Perzische staatkunde, hydaspes en artaphernes het hofnieuws van Susa en Babylon, smerdis, de Magiër, den Godsdienst van zoroaster, of de leer van licht en duisternis, en orsames, een Perzisch Reiziger, belangrijke zaken over Babylon, Gelukkig Arabië en Egypte, vooral over de Hieroglyphen en de oudheden van Thebe, vermelden. Men ziet hieruit den rijkdom van onderwerpen, die reeds dit eerste Deel (hetwelk de drie eerste jaren van den Peloponnesischen Oorlog behelst, en dus tot even na den dood van perikles loopt) in zich bevat, en zal de waarde des werks genoegzaam beseffen, wanneer wij durven verzekeren, dat hetzelve in eenen zeer beschaafden stijl, bevallig voorgedragen, en met belangrijke Noten der beide Vertalers verrijkt is, waarin onder anderen van de latere ontdekkingen der Geleerden gebruik is gemaakt, om een en ander, hetwelk men in 1740 nog op goed geloof aannam, wat nader te ontwikkelen of te betwijfelen. Doch, bij alle deze voortreffelijkheden, heeft het boek toch ook, naar ons inzien, gebreken van belang. Wij hebben één derzelven reeds aangestipt, dat het een te | |
[pagina 23]
| |
modern aanzien heeftGa naar voetnoot(*), en dat dus de fictie, die de Schrijvers in hunne voorrede den lezer zoeken diets te maken, alsof het te Fetz in de boekerij des Keizers van Marokko in eene Spaansche vertaling van een oud Perzisch handschrift zou gevonden zijn, al dadelijk in 't oog loopt. (Wij begrijpen over 't geheel niet, waarom de Schrijvers, en meer anderen, zich van dergelijke aardigheden bedienen, die toch altijd uitkomen.) Ten andere is kleander, de naam van den Zendeling, een volkomen Grieksche naam, gelijk elk weet; en nogtans komt hij voor als een Perziaan en uitsluitend aanbidder van oromasdes, hetwelk, in den geest der Oudheid, volkomen tegenstrijdig is. En het schijnt nogtans, dat de Schrijvers den naam van kleander niet bij toeval of vergissing gegeven hebben; want ook deszelfs broeder heeft een' Griekschen naam, hippias, (welbekend uit plato en wieland) en is een koopman te Ephesus, (hoewel hij zich nu en dan ook te Ekbatana ophoudt; zie den IXden, vergeleken met den XXXIIIsten Brief, bl. 242.) Dit nu rust waarschijnlijk op het denkbeeld, dat Ephesus destijds eene aan Perzië onderhoorige stad was, gelijk kleander, en ook hippias, zie bij herhaling onderdanen des grooten Konings noemen; hoewel zij ook dan nog, als Grieken, noch oromasdes alleen hadden kunnen aanbidden, noch zich over den slag bij Marathon dus uitdrukken: (bl. 252.) Het levendige tafereel van de vlugt en nederlaag onzer legerbenden moet elken getrouwen onderdaan van onzen grooten Monarch met verontwaardiging en weemoed vervullen. Dat denkbeeld is echter buitendien verkeerd. In den Vrede, door cimon, na herhaalde overwinningen op de Perzen, gesloten, moest de groote Koning bewilligen, altijd een stadium verre van de zee af te blijven, en alle Grieksche | |
[pagina 24]
| |
steden langs dezelve in vrijheid te stellen. Ephesus in het bijzonder bleef dan ook aan eigene wetten onderworpen, hoewel het in den Peloponnesischen Oorlog niet onzijdig kon blijven, maar het hoofdkwartier werd der Spartaansche bevelhebbers lysander en agesilaus. (Zie plutarch. in Cimon, Lysander en Agesilaus.) Eerst door den schandelijken Vrede van arteladas, na den Peloponnesischen Oorlog, gaven de Spartanen, destijds Heeren van Griekenland, de Aziatische steden, onder anderen ook Ephesus, aan de Perzen terug. Het was dus juist vrij in het tijdvak, waarover hier gehandeld wordt; een koopman van Ephesus en deszelfs broeder waren dus geene onderdanen van Perzië, laat staan Perzianen van gezindheid en godsdienstige denkwijze. De Baktriaan orsames spreekt ook, bij gelegenheid der vermelding van de Arabische Myrrhe, aan de Grieksche fabel van myrrha. Wat wist een man uit Baktra van myrrha? De Kamerling hydaspes zendt aan kleander 5000 dariken, (goudstukken, zie bl. 227) om die aan Grieksche kunst, standbeelden van phidias, of schilderstukken van zeuxis, te besteden. Doch het is bekend, dat de Perzen geheel niet nieuwsgierig naar Grieksche kunst waren. De Vertaler, daarentegen, verbetert zijnen Schrijver wel eens zonder reden. Op bl. 337 staat, ‘dat herodotus zijn verhaal begint met de geschiedenis van kandaules en cyrus, en hetzelve vervolgt tot na den slag bij Mykale, tegen het einde van xerxes regering, bevattende dus een tijdvak van 120 jaren,’ namelijk van cyrus, en dan is het volkomen juist. Kresus toch werd in het 4de jaar der LVII Olympiade (547 vóór C.G.) gevangen, vanwaar eigenlijk de Geschiedenis van herodotus gezegd kan worden een begin te nemen (al het andere is slechts inleiding); en xerxes werd, volgens sommigen, kort vóór het uitbreken van den Peloponnesischen Oorlog, dus omstreeks Olymp. LXXVII. (429 vóór C.G.) omgebragt; of, zoo men de Geschiedenis van herodotus met de Regering van kresus | |
[pagina 25]
| |
wil doen beginnen, (562 vóór C.G.) en dan het meer waarschijnlijke gevoelen omhelst, dat xerxes 16 jaren na de terugkomst uit Griekenland vermoord is, (464 vóór C.G.) zoo verschilt ook dit slechts weinig van de 120 jaren in den tekst. Doch de Vertaler zegt: ‘Mijns oordeels moet het 230-240 jaren zijn: immers was dit het tijdperk van cyrus tot xerxes.’ Wij begrijpen niet, hoe de Heer steenbergen van goor dit rekent. - Nog merken wij eenige kleine onachtzaamheden, of misschien drukfouten, op, zoo als bl. 292: Toen ik u eenige narigten over de Grieksche Dichters en Geschiedschrijvers beloofde, begon ik dezelve, niet zonder reden, met de laatstgenoemden. Dit moet, blijkens het volgende, zijn: met de eerstgenoemden. Op bl. 84 staat tweemaal poedroi voor Proëdroi. Op bl. 151 lezen wij besteken, op bl. 381 onbestoken, voor omkoopen, niet omgekocht. Uit het Engelsch! Maar de Vertaler heeft de overzetting van jakobs zekerlijk daarbij nagezien, en zoo is hem dit ontsnapt. Op bl. 163, reg. 17, staat Athene voor Attika. Doch alle deze feilen zijn gering, en doen niets af omtrent de waarde van het boek, hetwelk wij onzen Lezeren met alle ruimte aanbevelen. |
|