Avondmijmering, Dichtstuk door Mr. B.H. Lulofs. (Voorgelezen in verschillende Genootschappen te Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Leeuwarden en Zutphen.) Te Groningen, bij J. Oomkens. 1822. In gr. 8vo. VIII, 55 Bl.
Recensent had het genoegen, bij eene der herhaalde voorlezingen van dit stuk tegenwoordig te zijn. Genoegen, zeggen wij, en zulks niet als een ijdel woord of bloote pligtpleging, daar het zeldzaam en grootsch talent van den Professor voor de declamatie inderdaad bewondering verdient. Dit, echter, zou nog niet genoegzaam zijn geweest, om ons de gesmaakte vreugde aan te doen, indien het vers zelve niet tevens ware verdienste en voor het minst schoone partijen bezat. De indruk was evenwel geheel buitengewoon; het was niet zoo zeer goedkeuring, als wel verbazing, die ons aan het slot vervulde, daar noch zulk eene soort van uitwendige welsprekendheid, noch zulk een vers ons toeschenen eigenlijke doelmatigheid en gepastheid voor eenig algemeen gebruik te bezitten. De Heer lulofs moge dit, trouwens, zelf wel gevoeld, en het stuk slechts gegeven hebben als eene gelegenheid en proeve, wat hij met gedachten beide en ligchamelijke uitdrukking vermogt, om te roeren of te treffen. Wij stemmen hem (in de voorrede) althans gaarne toe, dat men zoo iets hooren moet, en in verband met de voordragt beoordeelen, zal men geen gevaar loopen hetzelve onregt te doen.
Maar nu wordt het echter door den Dichter in het licht gegeven; en alle lezers zullen het zeker niet gehoord hebben, of de voordragt des Heeren lulofs van elders kennen. Het vers behoort dus ook eenigermate op eigene beenen te kunnen staan, en door een gewoon lezer behoorlijk opgezegd worden, zonder dat het veel verlieze. Ja, het is eindelijk toch als gedrukt stuk, dat wij ons oordeel daarover moeten zeggen. Hetzelve komt