de hand over hand toenemende verwaarloozing der oude talen, bijzonder door Regtsgeleerden, tegen te gaan, en derzelver waarde en noodzakelijkheid aan te toonen. Hij onderzoekt te dien einde, in de eerste plaats, naar de oorzaken, welke medegewerkt hebben, om de Regtsgeleerden van het aanleeren dier wetenschappen af te trekken, welke ons tot de klassieke oudheid terugvoeren. Hij zoekt de hoofdzakelijke oorzaak daarvan in de rigting, welke het onderwijs en de opvoeding in de laatste jaren genomen heeft, toen de menigvuldige tijdschriften, Encyclopediën, woordenboeken en vertalingen zich als 't ware vereenigden, om de verspreiding van alle grondige geleerdheid tegen te werken, en toont de nadeelen aan, welke de vlugtige wijze van arbeiden in alle opzigten bewerkt heeft. Eene tweede oorzaak vindt hij in de vooroordeelen, gesproten uit de bijzondere lotgevallen der Regtsgeleerdheid, en gevoed door den algemeenen geest van onze dagen, welke de Regtsgeleerden van de beoefening der oude talen en wetenschappen teruggehouden hebben. Hij vindt te gelijk gelegenheid, om op de verbetering van verschillende gebreken in de opvoeding, en vooral in het besteden van den Akademietijd, aan te dringen. Eindelijk haalt hij de beweegredenen aan, welke ons moeten overtuigen, dat het leeren der oude talen en de kennis der oudheid onontbeerlijk en van den beslissendsten invloed zijn voor den Regtsgeleerde. Dit alles is door den schrijver met juistheid en oordeel behandeld, diep doordacht, en met nuttige aanmerkingen doorvlochten. De stijl is warm en mannelijk, en ademt den echt Romeinschen geest. Ook de vertaler heeft zich van zijne taak uitstekend gekweten, en eene vertaling geleverd, waardoor het oorspronkelijke zoo min mogelijk van deszelfs eigen karakter verliest. Wij kunnen derhalve niet anders, dan de lezing en herlezing van dit werkje aan allen aanprijzen, die belang stellen in grondige geleerdheid, en afkeerig zijn van die ijdele woordenpraal, waardoor zoo velen
in onze dagen pogen te schitteren.