nende met de logica, en eindigende met de staatkunde, (!) die verdeeld wordt in huishoud- en regeringskunde; terwijl bij de eerste gelet wordt op de volgende onderdeelen, het huwelijk en de opvoeding der kinderen, en bij de behandeling der laatste de meisjes onderrigt worden aangaande de verstandige inrigting des algemeenen welzijns in het geheel, of de keuze des regeringsvorms, over de inwendige zekerheid en het inwendig landswelvaren, over de zorgvuldigheid des regeerders voor het verstand en de kennissen (de bekenden?!) der burgers, over de zorg des staats voor het leven, de eer en het genoegen der burgers, over de handhaving der wetten volgens eene billijke geregtigheid, en over de zorg voor de regering des geheels! - In den eersten brief vermaant de moeder hare dochters: ‘Slaat den verliefden jongeling liever eene bijeenkomst (tête â tête) af; ontneemt den dansmeester een uurtje, of blijft zoo veel korter in uwe schitterende gezelschappen; kortom, zendt den liereman spring in 't veld, amor namelijk, met zijne bonte rarekiekkas, altoos bij tijds naar huis, en gij zult oogenblikken genoeg vinden, welke gij tot ernstige en wetenschappelijke oefeningen kunt besteden.’ Volgens den tweeden brief brengt
ons de Godgeleerdheid tot de kennis van den eenigen waren God. Bl. 40 lezen wij: ‘Men denkt verschillend over haren [het water der zee en rivieren levert de stof voor deze periode] oorsprong; maar het waarschijnlijkste is, dat, wijl de grond der zeeën diep is, de vloeibare ligchamen zich in de diepte moetén vergaderen;’ en op bl. 42: ‘Dezelve [de bliksem] kan minder van de zon haren oorsprong hebben, dan van eene inwendige ontbranding, die geen uitwendig vuur noodig heeft, en welke, door verscheidene drooge [NB] uitwasemingen der aarde, in vochtige [NB] wolken opgetrokken wordende,’ enz. En bl. 43 zijn de aarde, delfstoffen en steenen ‘die aardsche ligchamen, bepaaldelijk tot een der drie rijken van de natuur behoorende, waarin men de dingen eener benedennatuurkunde [wat ter wereld is dat voor een