‘Wij zijn daar, mijn Lezer! waar ik wilde overgaan u te zeggen, hoe aanmerkelijk de zedelijke opvoeding, welke de vader amalia deed genieten, verschilde van die, welke haar, in een' meer jeugdigen leeftijd, van hare moeder mogt te beurt vallen. Ik heb u van deze laatste, in het voorbijgaan, een denkbeeld gegeven. Thans wil ik de schets van gene er tegenover stellen. Doch vergun mij, vooraf eenen stap zijwaarts te mogen doen. Eer ik u, vlugtig, het plan doe overzien, waarnaar de opvoeding van het meisje werd voltooid, acht ik het niet ongepast, u met de beginselen van den opvoeder zelven bekend te maken.’ Kon men dit alles niet in twee regels gezegd hebben? En nu volgt de tegenoverstelling van de opvoedingswijze des vaders en der moeder, die (met eene apologie des Schrijvers voor zijne uitvoerigheid) 16, zegge zestien bladzijden beslaat, zoodat de eigenlijke geschiedenis eerst op de zeserdertigste bladzijde begint. En nu nog eens het karakter van amalia; dàn eerst leeren wij de andere personen kennen. Wij kunnen met weinige woorden zeggen, dat de Geschiedenis naar die van den Lasteraar, in het bekende stuk van kotzebue, gelijkt. Eene brave vrouw wordt door den vriend van haren echtgenoot op eene listige wijze van overspel beschuldigd; deze gelooft dit; de liefde gaat in koelheid, in verwijdering, in haat over: eerst na dit alles verneemt amalia de oorzaak van haar lijden. Een jong Advocaat, eene oude ken is, is het voorwerp der aangestookte ijverzucht van baren man. Haar lijden wordt nu ondragelijk. Het onverdiende slagtoffer van den haat eens booswichts, ter prooije aan den afkeer eens beminden echtgenoots, door de meeste harer stadgenooten voor schuldig en eerloos gehouden, daarenboven door de al te hoog gestemde gevoelens van baren vader voor de eer, boven de inwendige stem des
gewetens, weggesleept, ontwijkt zij hare woonplaats, zoekt heul bij eenen oom, wordt ook door dezen als eene overspeelster uit zijn gezigt verbannen, en bestuit nu tot den zelfmoord; doch wordt door een toeval weêrhouden, en in kennis gebragt met eenen braven dorpleeraar, die met schrander beleid haar terugbrengt van haar voornemen, haren man de oogen opent, den eerroover ontmaskert, en de beide echtgenooten hereenigt. Het laatste gedeelte is weder regt belangwekkend verhaald. Doch veel meer, dan met deze vertelling, hebben wij op met de tweede, de Fortepiano,