| |
Algemeen Aardrijkskundig Woordenboek, naar de nieuwste berigten en landverdeelingen. Door G. Bruining. Isten Deels 1ste Stuk. A-C. Te Rotterdam, bij Arbon en Krap. 1821. In gr. 8vo. 406 Bl. Bij Inteekening. f 4-16-:
Algemeen Aardrijkskundig Woordenboek, volgens de nie uwste slaatkundige veranderingen, en de laatste, beste en zekersteberigten. Door J. van Wijk, Roelandsz., onder medewerking van onderscheidene vaderlandsche Aardrijkskundigen. Iste Deel. A-BI. Te Dordrecht, bij J. de Vos en Comp. en J. Pluim de Jaager. 1821. In gr. 8vo. 384 Bl. Bij Inteekening. f 4-10-:
Wij ontvangen hier, gelijk de titels aanwijzen, gelijktijdig twee Aardrijkskundige Woordenboeken, het eene door den Heer bruining, bekend door allerlei geschriften van geschied- en staatkundigen aard, het andere door den Heer van wijk, die zich, als Aardrijkskundige, door eene vertaling van fabri en eene omwerking van cannabich heeft onderscheiden. Het schijnt het lot van den eersten dier Schrijveren te zijn, dat hij in zijne ondernemingen gedurig in collisie komt, gelijk
| |
| |
nog onlangs omtrent de Nederlandsche Synonyma heeft plaats gehad. Hoe het zij, onze Letterkunde is daardoor met twee werken vermeerderd, die beide, elk in zijne soort, goed zijn, en eene behoefte vervullen, waaraan de hoogstgebrekkige, met verkeerde opgaven geheel vervulde, Fransche Dictionnaire Géographique de vosgien nog niet eens ter helfte voldeed.
Eene naauwkeurige vergelijking der beide Woordenboeken zal men ons niet vergen. Geen van beiden is, uit den aard der zake, tot eene gezette doorlezing geschikt; waardoor men dus ook niet wel Artikel voor Artikel kan vergelijken. Over het algemeen merken wij op, dat bruining's werk eene oordeelkundige verkorting is van het Engelsche werk. Edinburgh Gazetteer genaamd, (doch met vele andere artikelen en bijvoegselen vermeerderd) en dat dit eerste Stuk een vierde des geheels bevatten zal; dat, daarentegen, de arbeid van van wijk, meer oorspronkelijk, zich van uitheemsche Woordenboeken slechts als hulpbronnen bedient, zonder één derzelven bij voorkeur te volgen; dat hij, in bijna hetzelfde getal van bladen als bruining, de letter B slechts ter helfte brengt; en dat men dus, om billijk te zijn, dit in het oog moet houden, wanneer men zijne Artikelen vollediger vindt, dan die van zijn' mededinger.
Om nu eenigermate eene vergelijking te maken, lazen wij eerst de vier Werelddeelen (buiten Europa allen op A uitgaande) en eenige meer bekende of beroemde Landen en Steden, zoo als: Abyssiniën, Amsterdam, Athenc, Batavia, Berlijn, enz. En, na deze naauwkeurig te hebben vergeleken, moeten wij bekennen, dat, zelfs het minder uitgebreide plan van den Heer bruining in aanmerking genomen zijnde, de Heer van wijk ons in alle die Artikelen - alleen Abyssiniën uitgezonderd - zeer veel beter voldaan, en, onzes inziens, aan de vereischten van een Aardrijkskundig Woordenboek beter beantwoord heeft. Men raadpleegt dit toch niet om enkele opgave van bijzonderheden, maar om eene, zoo veel mogelijk, (al is het dan ook in gedrongene kortheid) volle- | |
| |
dige kennis van het opgezochte land te bekomen. Om ons gevoelen met een voorbeeld te staven, zullen wij het Artikel Antilles nemen. Bij bruining is het zoo kort, dat wij het geheel kunnen overnemen: ‘Antilles, eilanden voor en in de Westind. of Karaïben-zee en golf van Mexico, die in groote en kleine Antilles verdeeld worden, terwijl men de kleine wederom in Lucaische eil. of Bahamas, H. Maagden eil., Leewards- en Windwards verdeelt, of de twee laatste onderdeelen te zamen onder den naam van Karaïbische eil. omvat.’ - Het Artikel bij van wijk vult bijna twee kolommen, en is dus veel te lang ter overneming. Hij beschrijft eerst naauwkeurig de ligging dier eilanden, tusschen de zuidpunt van Oost-Florida en den mond van den
Orinoco, dan de lands- en luchtsgesteldheid, de orkanen, spreekt van de inwoners, de hoegrootheid der bevolking, de taal, den Godsdienst, de bezigheden der Negers, de fabrijken, voortbrengselen, (deze orde kon omgekeerd zijn) den handel, en dan van de groote en kleine Antilles, welke ieder afzonderlijk opgenoemd worden. Mogen wij nu niet met regt zeggen, dat men uit het eerste dier Artikelen deze eilanden niet, uit het tweede die wel leert kennen?
Wil men een ander voorbeeld? Wij behoeven niet verre te gaan, maar zullen ons tot Amsterdam bepalen. Bruining doet ons Amsterdam uit het IJ, en dus van verre, beschouwen; zegt, welke gebouwen van daar in het oog vallen, meer dan voorheen, toen de laag schepen dikker was; geeft eene lijst der in- en uitgegane schepen van 1816 tot 1818, waarbij echter voor het jaar 1817 eene drukfout moet wezen: immers er zullen toen geene 1884 schepen ingeklaard, en 2951, dus bijna elfhonderd meer, uitgezeild zijn. Wij meenen, dat er juist in 1817 wel drieduizend schepen (door den korenhandel) zijn binnengeloopen. De inkomende bodems in 1816 worden op 2801, bij van wijk, meer naar waarheid, op 2563 begroot. Bruining spreekt vervolgens van het fabrijkwezen, de molens, den handel, de beurs en het paleis, (dit laatste wordt slechts opgenoemd) andere
| |
| |
aanzienlijke gebouwen, boekerijen, (de Nieuwe Stads Herberg wordt naar evenredigheid vrij breed vermeld) het getal der inwoners naar de onderscheidene Godsdiensten, en de bepaling der lengte. - Van wijk, daarentegen, noemt den tijd der stichting, de bouwing op palen, de grootte van den omtrek, de haven, het aantal der bruggen, pleinen, huizen en inwoners. Daarna worden de Nieuwe en Oude Kerk kortelijk beschreven, een woord gezegd de liefdedige gestichten, en van het Paleis, (de schilderijen, echter, zijn niet meer dáár, maar in het Trippenhuis) verder de voornaamste gebouwen, inrigtingen en Maatschappijen opgenoemd, (wij merken hier aan, dat Concordiâ et Libertate reeds sedert lang niet meer als letterkundig Genootschap bestaat) vervolgens de fabrijken en trafijken, de in 1816 ingekomene schepen, eenige voorname Artikelen van in- en uitvoer, de wisselkoers, en enkele voorname mannen. - Bruining heeft negen, van wijk twaalf buitenlandsche plaatsen, eilanden enz., die den naam van Amsterdam en den roem der Hollandsche ontdekkingen in alle vijf Werelddeelen herinneren.
Slaan wij het oog op Amerika, zoo is op dat woord het verschil der beide Woordenboeken nog aanmerkelijker. Bruining heeft niets dan algemeenheden: van de groote bergen en rivieren wordt bijkans niets gezegd; zelfs worden de Amazonen- en Plata-rivieren, de grootste des aardbodems, niet eens genoemd; immers men zegt alleen: ‘De Portugesche vastigheden aldaar (in Zuid-Amerika) hebben aan elken kant van zich eene van de grootste rivieren des Aardbodems.’ Van de voortbrengselen worden alleen de ratelslangen, paarden, rundvee, koortsbast, aardappelen, goud, zilver en diamanten met name opgenoemd. Men noemt de bezittingen der Europeërs, maar niet de landverdeelingen. - Van wijk geeft lengte, breedte, vlakken inhoud, tijd der ontdekking, en hetgeen latere Aardrijkskundigen de physionomie des lands noemen, de luchtsgesteldheid, bergen, kapen, rivieren, meren, de voornaamste voortbrengselen uit alle de drie Rijken, de onderscheidene opgaven van het getal der in- | |
| |
woners, de waarschijnlijke afkomst der inboorlingen, de verdeeling der landen, en een kort overzigt der voornaamste reizen, ter zee en te lande derwaarts gedaan. Dit is te belangrijker, daar de aandacht der Europeërs zich thans zoo bijzonder op de Nieuwe Wereld vestigt, welke nu grootendeels hare onafhankelijkheid heeft bevochten, en een onuitputtelijk veld voor de berekeningen van den Wijsgeer en Staatkundigen opent. (Bruining doet het voorkomen, alsof die pogingen het werk der Mistijzen zijn, of welke namen dat verbasterd geslacht neg al meer voert. Indien het eene verbastering is, in Amerika geboren te zijn, dan komt deze benaming te pas; want de hoofden en de kern der opstandelingen zijn Kreolen, d.i. in
Amerika geborene Spanjaarden.)
Eindelijk zullen wij Azië tot voorwerp onzer vergelijking nemen, en, om het verschil in de wijze van voordragt en voorstelling te doen zien, het begin dezer Artikels bij beide Schrijvers mededeelen; na te hebben opgemerkt, dat hetzelve bij bruining ruim 3, bij van wijk 6½ kolom beslaat.
Bruining. - ‘Azië, werelddeel, dat eene door den Archipel, de Zee van Marmara, de Zwarte Zee en die van Asof getrokkene linie aan dien kant van Europa scheidt. Verderheen strekt de Don ter scheidslinie, tot daar hij den Wolga het digtste nadert. Langs deze laatste rivier kan de scheidslinie wederom zuidwaartsaan naar de Casp. Zee getrokken worden, waarbij men het in den Wolga gelegene Astrakan onder Europa, of, zoo men wil, onder het Caucasische Azië brengen kan. Langs den oever der Casp. Zee loopt de scheidslinie alsdan naar den Ural, en voorts langs deze rivier en de Uralsche bergketen, bij de Tartaren wereldgordel geheeten, naar de IJszee. Of men zou de tegenwoordige grenslinie van het Rus. gebied tusschen de Zwarte en Casp. Zee tot scheiding van Europa en Azië aan die zijde kunnen nemen, de scheidslinie voorts van den Kur, of door de Casp. Zee henen naar den Ural leidende, en dus, behalve het thans Rus. Schirwan, Daghestan, enz. ook
| |
| |
nog een deel der laatstgenoemde Zee tot Europa betrekkende, dat den ontzaggelijken omvang, dien Azië steeds heeft, weinig deren zal. - Meer afbreuk doet men aan dit laatstgenoemde werelddeel, door het ten Z. van den Grooten Aziatischen Archipel gelegene Nieuw-Holland, somwijlen Zuidelijk of Austral-Azië genoemd, bij Nieuw-Guinee enz. in het onderdeel van Oceanië, dat wij Australië noemen, te voegen: maar ook dan nog blijft Azië verbazend wijd uitgestrekt, en rijk in eilanden, van welke Borneo, Sumatra, Java, Celebes, Gilolo Mindanao, Luçorica, met een geweldig aantal kleinere, den gezegden Grooten Aziatischen Archipel vormen, terwijl er zich van deszelfs N.O. einde tot aan den N.O. hoek van dit werelddeel eene lange eilandenketen uitstrekt, in welker midden het Japansche Niphon het voornaamste Ind. eiland Ceylon in belangrijkheid nog ver te boven gaat.’ - Tot volkomen verstand van dit Artikel dient men te weten, dat bruining, in zijn Artikel Aarde, (hetwelk van wijk niet heeft) aan het vijfde Werelddeel den naam Oceanië, aan de gezamenlijke eilanden diens Werelddeels den naam van Zuidelijk en Noordelijk Polynesiën, en aan de eilandsgroep ten Zuiden van Azië (Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Guinee, Nieuw-Caledonië enz.) dien van Australië geeft; op het Art. Australië stelt hij ook voor, hetzelve Papuanië te noemen, naar het ras der inwoners.
Hooren wij nu van wijk. - ‘Azië of Azia, een der vijf Werelddeelen, de wieg en bakermat van het menschelijke geslacht, van volken, godsdiensten en staten, van spraken, kunsten en wetenschappen, van de oudste en rijkste oorkonde der natuur en der geschiedenis, de levendige schouwplaats der oudheid, welke zich aldaar nog tegenwoordig in onderscheidene graden van hare ontwikkeling vertoont. Het grenst ten N. aan de IJszee, ten O. aan de 14 mijlen breede Cooks- of Berings-straat, (mogelijk Golf) welke het van Amerika scheidt, en den stillen Oceaan, ten Z. aan den Indischen
| |
| |
Oceaan, en ten W. aan de Roode Zee, die het van Afrika scheidt, aan de Middellandsche Zee, de straat der Dardanellen, de Zee van Marmora, de straat van Konstantinopel, de Zwarte en Azofsche Zeeën en Europa, tusschen hetwelk [en Azië] het Uralische gebergte gedeeltelijk de natuurlijke grensscheiding uitmaakt. Het strekt zich uit van 43o 33 tot 207o 4′ L. en van 10o Z.B. tot 78o N.B.; de grootste breedte is 900, en de grootste lengte 1750 mijlen, terwijl het eene oppervlakte van 768,060 vierkante mijlen beslaat. Het midden van dit werelddeel, waarschijnlijk de aloude aardrug van onzen aardbol, wordt Hoog-Azië genoemd. Hier vormt de Bogolo-Oola (de majestueuze hoogte van den Altaî) het middelpunt van alle bergen; hier vindt men de dorre en woeste bergvlakte Kobi of Gobi aan de Noordelijke grenzen van China, welke 400 uren lang en 180 breed is, niet dan woestijnrivieren en groote meren, gelijk de Kaspische Zee en de meren Aval (Aral) en Baikal heeft, en nu door brandende winden, dan door winterstormen, zelfs in den zomer, gekweld wordt. Van den Noordelijken en Zuidelijken rand van dit grootste en hoogste binnenland des aardbols trokken de eerste stammen der menschen, den loop der rivieren in vier voorname afhellingen volgende, naar alle oorden der wereld heen; ten minste wijst ons de oorspronkelijke verwantschap der Indische, Medische, Perzische, Slavonische, Grieksche en Germaansche talen naar Hoog-Azië of
Perzië heen.’
Men zal hier geene meer deftige voordragt en belangrijker zaken miskennen. Alleen merken wij op, dat het nu den schijn heeft, als zeide de Heer van wijk, dat de Kaspische zee en de beide overige genoemde meren in de woestijn Kobi lagen, hetwelk toch geenszins het geval is, daar de eerste in Wester-Azië, de tweede niet verre van daar in Tartarije, en de derde in Siberië ligt. Maar de Schrijver bedoelt zekerlijk het vroeger genoemde Hoog-Azië. Zoo wordt ook beneden in dit Art. gezegd, dat de Euphraat en Tigris van de zuidelijke rij der Indische
| |
| |
Alpen afvloeijen; schoon iets lager erkend wordt, dat dezelve van den Armenischen Ararat afstroomen. Doch dit zijn vergissingen van minder belang.
Australië is zoo aanmerkelijk veel vollediger bij van wijk dan bij bruining, dat de vergelijking overtollig is; doch bruining verstaat daaronder, gelijk wij gezien hebben, ook slechts het westelijke gedeelte van dat werelddeel Op het Art. Afrika heeft van wijk ook boven bruining de verdeeling, en eene korte schets van 's lands bewoners, vooruit; echter is hier het verschil minder groot dan bij Australië. In kleinere Nederlandsche plaatsen, zelfs zulke, die buiten den gewonen weg liggen, en met welke wij toevallig bekend zijn, hebben wij ook bij van wijk verwonderlijke naauwkeurigheid, bij bruining oppervlakkigheid gevonden.
Het gezegde zal genoeg zijn, om ons gevoelen nopens deze twee gelijksoortige werken te doen blijken. Wij ontzeggen den Heere bruining geene verdiensten; wij erkennen in hem aardrijkskundige bekwaamheid, en zien duidelijk, dat hij veel meer gedaan heeft, dan den Edinburgschen Courantentolk eenvoudig te verkorten; doch, onzes inziens, is het werk van van wijk, wel is waar uitvoeriger, maar ook merkelijk beter. Ook de letter is eenigzins kleiner, en de druk meer ineengedrongen, dan bij bruining. |
|