ligchaam, nog een levensbeginsel heeft, waardoor hij leven kan, zonder eene ziel noodig te hebben. Dit alles heeft mij vele moeite gekost, en ik gevoelde mij dus zeer gelukkig, toen ik dat alles wist. Mijn geluk was echter van korten duur. Twee dagen, nadat mijn Meester mij gezegd had, dat ik volleerd was in alle de deelen van 's menschen ligchaam en in het levensbeginsel, was het over. De dag staat mij nog klaar voor den geest, hoe ik het been van Mijnheer H. verbond, en de kamenier binnenkwam, om Mevrouw te zeggen, dat de Doctor komen zou. Ik was zoo ontsteld, dat ik, in plaats van unguent. simpl., spaanschevlieg-zalf op het wiekje deed, dat ik in mijne hand had, en zoo stijf zwach telde, dat ik geen uur t' huis was, of ik werd geroepen, om het verband los te maken. 's Avonds ging ik er weer heen, kwanswijs om te zien, of het verband nu beter zat, maar inderdaad in de hoop van de mooije kamenier weêr te zien. Dit was mis; maar hoe ontstelde ik, toen ik het been zoo rood als een kreeft vond! Gelukkig vernam ik, dat de patiënt iets van eene ragoût gegeten had; ik beweerde nu, dat ragoût rozig is, en redde mij zoo uit den brand.
Maar, helaas! mijne rust was weg, en ik zon op niets, dan hoe ik aan den kost, en met den kost aan de kamenier zou komen. Het laatste lag mij inzonderheid zwaar op het hart, wanneer ik mijn sluik haar met haren zwierigen opschik vergeleek, en mijne stijve manieren met hare losse en bevallige houding. Ook had ik haar, door Mevrouw, Antoinette hooren noemen; en ik kon mijne ooren maar niet gewennen, om dien naam naast den mijnen te zetten. Maarten en Antoinette; neen, dat ging niet! Evenwel, ik had opgemerkt, dat zij, sedert eenige dagen, altijd bij de hand was, als ik kwam, en dat zij dan het noodige tot het verband aanbragt, ook wel daarbij hielp. Ook scheen het, dat zij mij nazag, en vriendelijker was, als ik het waagde, haar toe te spreken. Dit gaf mij moed; en ik verlangde maar, dat het been niet genezen mogt. En ziedaar, wie zou het gelooven? het been wilde niet genezen. Ik weet niet, hoe het kwam; maar altijd was ik geneigd, er nu eens dit, dan eens dat aan te doen, waardoor het altijd op dezelfde hoogte bleef, en misschien nog zijn zou, zoo niet de goede Heer H. op ééns een eind aan alle mijne onzekerheid, en dus ook aan zijn zeer been, gemaakt had. Hij gaf mij te kennen, dat de Chirurgijn op het dorp, waarvan hij Heer is, wegens zijnen