Nog iets over de Spaansche vrouwen.
De meeste reisbeschrijvers schetsen ons de Spaansche vrouwen als zeer bekoorlijk af. Op de wandelplaatsen, in den schouwburg en op de concerten heb ik tot nog toe niet één eenig schoon meisje aangetroffen; des avonds, echter, op de straten, wanneer zij, onder het geleide eener zorgvuldige moeder of waakzame Duenna, de eene of andere kerk bezoeken, heb ik somtijds zeer aardige ontmoet. Edele en rijzige gestalten, met regelmatige, geestvolle gelaatstrekken en eene zuivere, gezonde tint, zoo als men dezelve in Duitschland en Holland niet zelden aantreft, zijn mij hier nog nergens voorgekomen; en zelfs aardige gestalten en schoone gezigten zijn hier veel zeldzamer dan ergens elders. De vrouwen zijn hier meestal klein en mager, en de oudere veeltijds met een zeer ontsierend embonpoint voorzien; meest alle hebben bleeke, donkerkleurige gezigten, met eenige Joodsche trekken, en de bovenlip met wollig haar bezet; slechts het vurige bruine oog, hetgeen de mannen met een' stouten, uitdagenden blik aanziet, is schoon. Men roemt ook wel de voeten en handen der Spaansche vrouwen; ik moet echter bekennen, dat ik bij de Fransche vrouwen veel meer schoongevormde voeten gezien heb, dan bij haar; in tegendeel is mij hier zeer dikwijls een lange, misvormde voet, bij de korte rokken, de open gewerkte kousen en witte zijden schoenen, met welke de Dames zich hier op de wandelplaatsen vertoonen, op de onaangenaamste wijze in het oog gevallen. Gelijk de Spaansche vrouwen door het landsklimaat vroegtijdig rijp en volwassen zijn, zoo zijn, om dezelfde reden, hare bekoorlijkheden ook vroegtijdig verwelkt; en fischer heeft gelijk met te zeggen, ‘dat eene Spaansche vrouw van veertig jaren wel ééns zoo oud schijnt te zijn, en dat hare geheele houding reeds eene
oververzadiging en eenen snel naderenden ouderdom aanwijst.’