ting der borsten. Deze omstandigheid deed vermoeden, dat zij dragtig was; en, toen men vervolgens hieraan niet meer konde twijfelen, werd zij in een warmer vertrek, tot 24 gr. Reaum. gestookt, gebragt. Om dezen tijd begon het mannetje te krukken, werd lam in het kruis, eenige dagen later ook aan de beide achterpooten, en stierf, na verloop van weinige weken, aan de tering. Het wijfje,
daarentegen, bleef zeer gezond; haar eetlust nam gedurende hare dragt bijzonder toe, zoodat zij bijkans het dubbel van haar gewone voedsel bekwam; en bragt zij eindelijk, omtrent zeven maanden na de paring, op den 6 Maart dezes jaars, des nachts, een vrouwelijk jong ter wereld, hetwelk de oppasser den 7den 's morgens aan de borst der moeder zuigend vond. De warmtegraad werd thans nog met 3 gr. Reaum. verhoogd. Het ligchaam van het jong was, terstond na de geboorte, buiten de pooten, tusschen 6 en 7 duim lang; de staart had nagenoeg de lengte van het lijf, was alzoo betrekkelijk veel langer dan die der moeder, en vertoonde dus al aanstonds het kenmerk eens bastaards. Behalve op den schedel en rug, was het jong zoo goed als kaal, en had een oudachtig, rimpelig, geheel naakt aangezigt, blaauwzwarte, groote, ronde, zeer heldere oogen, waarmede het vrolijk rondkeek; het achterhoofd was in evenredigheid zeer groot. Op het einde van Maart, dus in de vierde week na de geboorte, werd het jong met de moeder, in eene der opmerkelijkste en potsierlijkste houdingen, (het jong, namelijk, door de overeindzittende, bezorgde, en den lastigen waarnemer dreigend aanziende moeder, met beide de voorpooten zorgvuldig ondersteund, aan de borst gehouden, en aan de eene mam spelend zuigende) afgeteekend. De uitdrukking van liefde en teederheid der moeder is daarbij even in het oog loopend als kluchtig. Bijkans eene week lang droeg zij het jong in hare armen aan de borst, tot dat de kleine toereikende krachten had gekregen, om de moeder met de vier pooten van voren te omvatten, zonder in geheele weken haar los te laten, en wel zoo vast, dat deze met haren