Ouderdom.
16de jaar. | Beginsel van hartklopping bij het gezigt van een schoon meisje. |
17. | Het blozen en de verlegenheid in het gesprek met haar nemen toe. |
18. | Het zelfvertrouwen wint veld bij hem. |
19. | De spijt, van door de meisjes nog niet voor vol aangezien te worden, doet zich gevoelen. |
20. | Hoog gevoel van eigene bekoorlijkheid en mannelijkheid. |
21. | Het allernoodigste meubel in zijn vertrek is de spiegel, om zichzelven te bekijken. |
22. | Wordt een ondragelijke modegek. |
23. | De waan, dat niet één eenig meisje goed genoeg voor hem zij, komt op. |
24. | Hij wordt, onvoorziens, in de strikken van Amor gevangen. |
25. | Hij verbreekt deze verbindtenis uit eigenliefde. |
26. | Handelt trotschelijk omtrent het lieve meisje. |
27. | Maakt, om de eerste regt te kwellen en te ergeren, zijn hof bij eene andere schoone. |
28. | Schijnt wanhopig, als hij van deze afgewezen wordt. |
29. | Raast en tiert tegen de sekse in 't algemeen. |
30. | Geraakt uit zijn humeur, als er over het huwelijk gesproken wordt. |
31. | Beschouwt het huwelijk, meer dan weleer, uit het oogpunt van belang. |
32. | Houdt de schoonheid niet meer voor zoo volstrekt noodzakelijk in eene vrouw als te voren. |
33. | Gelooft nog steeds, dat zijn persoontje, bij het aanzoek tot een huwelijk, onwederstandelijk is. |
34. | Volhardt in zijne overtuiging, dat het beminnelijkste engeltje, zoo hij maar wil, de zijne moet worden. |
35. | Wordt smoorlijk verliefd op een meisje van zeventien jaren. |
36. | Hoogste wanhoop bij de tweede blaauwe scheen. |
37. | Geeft zich aan allerlei soort van verstrooijing over. |
38. | Schuwt de besten van het vrouwelijk geslacht. |
39. | Gevoelt spijt en wroegmgen. |