27. | Kiest het gezelschap van verstandige mannen boven dat van jonge modegekken. |
28. | Wenscht met goed fatsoen eenen man te kunnen huwen, die slechts zijn brood heeft. |
29. | Begint te twijfelen van immer aan den man te zullen komen. |
30. | Wordt gedurig meer bevreesd van eens eene oude vrijster te zullen worden. |
31. | Begint zich ontzaggelijk op te schikken. |
32. | Zij geeft voor, dat het dansen haar niet meer bevalt; omdat zij.... geenen goeden danser voor zich meer vinden kan. |
33. | Het verwondert haar, hoe de mannen gevoelvolle vrouwen kunnen laten zitten, om met jonge kleuters te schertsen. |
34. | Zij neemt het voorkomen aan van goed gehumeurd te zijn, als zij met mannen spreekt. |
35. | Zij wordt jaloers, als andere vrouwen geprezen worden. |
36. | Geraakt met hare pas gehuwde vriendin in twist. |
37. | Bemerkt, dat zij in gezelschappen van jonge lieden verwaarloosd wordt. |
38. | Zij spreekt gaarne van hare bekenden, die ongelukkig gehuwd zijn, en vindt troost voor zich in derzelver ellende. |
39. | De kwade luim neemt toe. |
40. | Zij bemoeit zich met alles, en wil overal raad geven. NB. Haar overvalt eene inclinatie. |
41. | Zij laat, wanneer zij rijk is, als laatste hulpmiddel, aan een' knappen, maar armen jongman merken, dat zij op hem verliefd is. |
42. | Als dit niet helpt, vaart zij tegen alle mannen uit. |
43. | De liefde tot de kaarten en de babbelzucht begint. |
44. | Strengheid en spijtigheid jegens alle jonge manspersonen. |
45. | Zij houdt oefening. Hevige genegenheid voor een', dus genaamden, gemoedelijken prediker. |
46. | Hare woede barst los, als die haar verlaat. |
47. | Zij begint te wanhopen aan het huwelijk, en geeft zich over aan.... de snuif. |
48. | Zij verspilt al hare teederheid aan katten en honden. |
49. | Zij neemt een arm meisje tot zich, om.... deze dieren op te passen. |
50. | Zij wordt ontevreden met de gansche wereld, en laat al hare grimmigheid aan hare arme bloedverwante gevoelen. |