Een bezoek aan de graven der Spaansche koningen.
(Medegedeeld door een Fransch Officier.)
Of de Spaansche Prins, don carlos, werkelijk den dood verdiend hebbe, of hij inderdaad daartoe veroordeeld, en of deze uitspraak door den Staatsraad of door de Inquisitie gedaan zij; dit alles moge alsnog twijfelachtig zijn, zooveel schijnt zeker, dat hij op eene gewelddadige wijze van het leven beroofd is, wat dan ook sommige Schrijvers, ten believe van philips II, daartegen mogen ingebragt hebben. Onbevooroordeelden zijn het echter over de wijze zijns stervens niet eens. Een hunner zegt uitdrukkelijk, ‘dat het hoofd van den Prins naast zijn ligchaam in het graf ligt.’ Dit zeggen is sedert zoo dikwerf herhaald, dat het daardoor den schijn van waarheid heeft gekregen; niettemin kan ik op goede gronden het tegendeel verzekeren, en geloof daarom, dat het verhaal van mijn uitstapje naar de graven der Spaansche Koningen, dat ik bepaaldelijk met het oogmerk van onderzoek dezer zaak gedaan heb, niet geheel onwelkom zijn zal.
Toen ik, na den ongelukkigen afloop des gevechts bij Aropiles, bij de escorte van den Commissaris des legers P... kwam, die door den Generaal naar het Eskuriaal gezonden was, om levensmiddelen bijeen te brengen, vergezelde ik hem derwaarts. Zoodra wij de noodige maatregelen voor onze veiligheid in het dorp genomen hadden, sloeg ik mijnen reisgenooten voor, om het klooster te bezoeken. Twee Officieren der Genie vergezelden mij. Wij gingen, met het werk van den Abt pous in de hand, in de grafkapel, waar alle Koningen en Koninginnen van Spanje bijgezet worden, sedert de stichter van dit klooster, aan St. Lorenzo gewijd, daarmede den aanvang maakte. Hierop begaven wij ons in een ruim vertrek, zijnde een langwerpig vierkant, niet hoog, zwart gekleurd, en zonder die rijke lampen, welke in de grafkapel der Koningen en in de kerk daarboven gevonden worden. Rondom, in dit gewelf, waren breede uitstekende randen of lijsten gemaakt, de eene boven de andere, op welke eene menigte gewone doodkisten nevens elkander stonden, met het voeteneinde naar den wand gekeerd. Aan het hoofdeneinde, dat naar ons toe gekeerd stond, was een bord bevestigd, waarop met groote letteren de naam, de ouders, de