| |
Eenige bijzonderheden rakende het laatste Engelsche krooningsfeest.
(Vervolg en slot van bl. 577.)
Onder de aardigheden, tot welke het feest aanleiding gaf, behoort ook de verordende staatsiekleeding. De nieuwspapieren, die onder het opzigt van den Groot-Kamerheer staan, hadden wel herhaalde keeren aangekondigd, dat de kleeding, voor vrouwen zoo wel als voor mannen, was het groote Hofkostuum. Daar deze aankondiging echter niet op eene officiéle wijze geschied was, werd zij nog steeds in twijfel getrokken; zoodat velen, die verzekerd waren bewijzen van toegang te zullen erlangen, verzuimd hadden, zich van dit vereischte te voorzien. Eindelijk werd echter, op Maandag-avond, den 16 Julij, eene buitengewone courant uitgegeven, waarin nu plegtig die bepalingen werden vastgesteld, welke reeds voorloopig opgegeven waren. Het duurde echter tot Dingsdag-morgen, eer zulks genoegzaam ter kennisse van het algemeen kwam. De verwarring, hieruit ontstaande, was inderdaad vermakelijk, hoezeer een weinig beangstigend voor sommigen. De Dames ijlden bij geheele zwermen naar hare kleermakers, en tallooze klee- | |
| |
dingstukken, die maanden lang in het stof vergeten hadden gelegen, werden nu in ééns opgevraagd, en in ongedachte vrolijkheid te voorschijn gebragt. Deze alle waren echter ongenoegzaam om te voldoen aan de veelvuldige aanvraag, en orders, die het onmogelijk was te vervullen, werden met haastigheid gegeven, met bezorgdheid aangenomen.
Nog beklagenswaardiger was het lot der mans-kleermakers bij deze ongemeene gelegenheid. Door vijftig te gelijk aangevallen, wisten zij niet, hoe zij zich zouden redden, en waren althans buiten staat om de helft dier bestellingen aan te nemen, welke hunne dringende begunstigers hun aanbevolen. Deze waren, van hunnen kant, hierdoor genoodzaakt, of zich de aanmerkingen te getroosten, welke hunne bekenden maakten over het verschijnen op het krooningsfeest in eene onvoegzame kleeding, of hunne nieuwsgierigheid geheelenal op te offeren aan de eischen van het fatsoen. Zeldzaam, inderdaad, was de toestand van vele Heeren. Honderden van hen hadden nooit de eer gehad om een Hofkostuum te dragen. Tallooze bestellingen verbaasden en bekoorden vriend Snip; en het kluchtspel: ‘De Duivel onder de Kleermakers,’ maakte in alle deelen der hoofdstad eenen grooten opgang. Eene andere soort van eerbiedwaardige handwerkslieden was niet minder gelukkig; ik bedoel die overal rondloopende kleerkoopers, welke men in alle gedeelten der stad vindt, en bij welke men kleedingstukken van allerlei soort, burgerlijke, militaire en geestelijke, binnen vijf minuten tijds bekomen kan. In alle deze bewaarplaatsen van oude kleeren zag men groepen van angstige gezigten, naauwkeurig de van de mot doorvretene verouderde gewaden bekijkende, die voorzeker sedert het vorige krooningsfeest het daglicht niet aanschouwd hadden. Het was niettemin eene gedwongene fraaijigheid, en zij moesten dan ook, zoo als zij waren, gedragen worden. Het was ten minste Hofkostuum, en dit was genoeg. Er zijn zelfs vele gevallen te onzer kennisse gekomen, waarin een volledig stel kleeding in drie uren
| |
| |
tijds nieuw gemaakt is. Zelfs des Woensdag-avonds ten 11 ure zijn nog bestellingen gedaan, en in tijds uitgevoerd.
Ook de hoedenmakers, kousenverkoopers en zwaardvegers deelden in deze algemeene gretigheid; en wat nu ook hun bijzonder gevoelen over krooningsplegtigheden zijn moge, zij erkennen toch ten laatste gezamenlijk, dat zij goed zijn voor het vertier der waren. De gedaantewisseling, die bij vele lieden plaats vond, uit hoofde der kleeding, tot welke zij genoodzaakt waren hunne toevlugt te nemen, was inderdaad grappig. Deftige regtsgeleerden verschenen in het gewaad van officieren te lande; petits-maîtres vertoonden forsche dragonders, en eerlijke ambachtslieden waren van onderen tot boven hovelingen geworden.
Terwijl nu de kleermakers en naaisters drok aan het werk waren, kwam de beurt aan de ridders van de zweep (de koetsiers.) Buitensporige prijzen werden er geboden voor rijtuigen van het slechtste aanzien; en zelfs deze kon men nog niet altijd bekomen, zoodat eene menigte dezer nieuwbakken hovelingen genoodzaakt was te voet te gaan, tot geen gering vermaak van het gemeen, 't welk niet naliet zijnen spotlust te hunnen koste te boeten, en daardoor hen te dwingen zich te verschuilen in hunne eigene mantels, of achter den eersten den besten hoek, waar zij hunne beschaamde eerekleeding konden verbergen.
Daar er nu, na den afloop der krooningsplegtigheid, in de zaal van Westmunster een plegtig feestmaal aan meer dan 2000 personen zou gegeven worden, zoo waren ook de toebereidselen tot hetzelve verbazend. In verbinding met dat gebouw waren 23 lokalen opgetrokken, op den grond met tegels belegd en met pannen gedekt, waarin alles was aangebragt, wat de kookkunst konde vereischen. In de braadkeukens waren vier groote raderen naast elkander, ieder van welke vier rijen spitten kon bevatten, welke, door koppeling, van éénen man konden gedraaid worden. De druippannen en andere werkuigen waren van daaraan evenredige grootte. Terzijde
| |
| |
dezer keukens waren weder andere, voorzien van alles, wat tot den haard vereischt werd, als braadbekkens en kookketels, alsmede tot het koken van soep, het gereedmaken van gevogelte, ham, ossentong, visch, puddingen, enz. Er waren verder kamers voor pasteibakkers en confituriers; magazijnen van groenten en vette waren; fruitkamers; aanregtkamers, en eene bakkerij: zoodat er inderdaad niets ontbrak van alles, wat eenig gemak kon aanbrengen in de toebereiding van zoodanigen maaltijd. Deze vertrekken werden den 12 Julij betrokken, en van dat tijdstip af hield men zich onasgebroken bezig met het vervaardigen van het benoodigde tot het feestmaal. Ieder stuk werd met eene regelmatigheid en juistheid aangebragt, die niet kon nalaten de verwondering te wekken van allen, die gelegenheid hadden dezelve waar te nemen; gelijk dan ook de wijze, waarop de maaltijd vervolgens bediend werd, ten duidelijkste toonde, dat alles vooraf en volledig bepaald en voorgeschreven was.
Bij gelegenheid dat wij van deze toebereiding spreken, zal het misschien niet ongevallig zijn, te vernemen, wat op dezen maaltijd al is voorgediend. Wij zijn in staat, uit echte bescheiden, het volgende mede te deelen:
| |
Warme Spijzen.
160 terrines met soep; als 80 van schildpad, 40 met rijst, en 40 met vermicelli.
160 schotels met visch; als 80 met tarbot, 40 met rivierforellen, en 40 met zalm.
160 schotels met gebraad; als 80 met wild, 40 met rundvleesch, (waarop 3 geheele vierde deelen van een rund) en 40 met lams- en kalfsvleesch.
160 schotels met groenten; als aardappelen, peulvruchten, en bloemkool.
480 sauskommen; als 240 met zuringsaus, 120 met boter, en 120 met peterseliesaus.
| |
Koude Spijzen.
80 schotels met gebraden ham; 80 met pasteijen; 80
| |
| |
met ganzen à la daube, op iederen schotel twee; 80 met gebak; 80 met gesneden rundvleesch; 80 met gekapte kapoenen, op iederen schotel twee; 1190 zijschotels met allerlei soort van spijs; 360 schotels met versierd banketwerk; 360 met klein confituurwerk; 400 schotels met gelei en room; 160 met oesters; 80 met zeekreeften, en 80 met rivierkreeften; 160 met gebraden gevogelte, en 80 met zuiglammeren.
Het geheel der benoodigdheden tot dit alles bedroeg 7442 ℔ rundvleesch, 7133 ℔ kalfsvleesch, 2474 ℔ schapenvleesch, 20 vierdedeelen van zuiglammeren, 20 lamsbouten, 5 schouderstukken, 55 vierdedeelen van gespeende lammeren, 160 lamszwezerikken, 389 ossenschenkels, 400 kalfspooten, 250 ℔ vet, 160 ganzen, 720 kapoenen, 1610 kuikens, 520 kippen, 1730 ℔ spek, 550 ℔ reuzel, 912 ℔ boter, en 8400 eijeren. Dit alles was echter alleen het benoodigde, buiten en behalve hetgene er van eijeren, boter, meel en andere zaken dot de banket- en pasteibakkerij vereischt werd, en behalve suiker, ijs, vruchten enz., van welke almede eene verbazende hoeveelheid gebruikt werd.
Evenredig hiermede was ook de hoeveelheid wijn, welke in gereedheid was, en die bestond in 1200 flesschen champagne-, 240 fl. bourgogne-, 2400 fl. bordeaux-, 600 fl. rijnsche-, 600 fl. moezel-, 600 fl. madera-, en omstreeks 4200 fl. spaansche en port-wijn, alsmede 100 galons koude punch.
Gelijk dit alles ons leidt tot de gedachte der verbazende menigte, die aan dezen maaltijd moesten deelnemen, zoo beseffen wij tevens, dat het talloos heer der nieuwsgierigen nog oneindig grooter zal zijn geweest. Wij kunnen dit uit den prijs, die voor zitplaatsen, welke het uitzigt op de plegtigheid hadden, gegeven werd, opmaken; terwijl eene opgave van den prijs bij vroegere gelegenheden de snelheid zal aanwijzen, waarmede zij gestegen zijn.
Ten tijde toch der krooning van willem den veroveraar, in 1066, betaalde men voor zoodanige zitplaats een blank. Bij die zijns zoons, willem den
| |
| |
roodharigen, (1087) was dit al even zoo. Bij die van eduardden II (1307) gold eene plaats een sarthing, of eene halve penny, (½ st. Holl.) Bij den volgenden Koning verdubbelde zulks. Onder hendrik den IV (1400) steeg dit tot twee pence. Bij hendrik den VIII klom de prijs tot een groot, of vier pence. Bij de krooning van jacobus den I en karel den I, in het begin der 17de Eeuw, was die prijs een (Eng.) schelling. Bij die van karel den II (1660) klom hij reeds tot eene halve kroon, die bij de krooning van willem den III van oranje en Koningin anna tot eene geheele kroon steeg. Bij die van george den II werd eene halve guinje betaald; doch dit werd als buitensporig beschouwd. Hoezeer verschilde dit echter bij de krooning van den laatstoverleden' Koning george den III, als wanneer voor elke zitplaats op de eerste bank der galerijen in de Abdij van Westmunster 10 guinjes gegeven werd, en plaatsen in huizen, waar de optogt voorbij moest, waren niet veel minder, in gemeene huizen van 5-1 guinje, zoodat een klein huis op den krooningsweg, nadat de vertimmering betaald was, opbragt 700 pond sterlings, en eenige groote huizen over de 1000 p. st. Andere zitplaatsen werden tegen 3½ guinje de vierkante voet, en sommige in de Abdij zelss tot 5 guinjes verhuurd. De nieuwspapieren hebben ons doen zien, dat de drift, bij de tegenwoordige gelegenheid, nog verder ging. |
|