tijdgenooten bevestigd, tot het rijk der Toovergodinnen te behooren.
‘Abdehramen,’ dus meldt ons een dezer Geschiedschrijvers, ‘beminde steeds met hetzelfde vuur, gedurende zijn gansche leven, hoe vele bezigheden hem de oorlog en de staatsverrigtingen ook geven mogten, eene zijner slavinnen. Zij heette zehra. Of zij nu dezen naam toevallig droeg, dan of de Kalif haar dien gegeven had, is onzeker, maar ook om het even, daar zij dien met zooveel regts droeg, want hij beteekent eene bloem, het sieraad der wereld. Voor eene minnares heeft reeds menig Vorst een paleis gebouwd; maar abdehramen deed meer; hij liet, op twee uren afstands van Cordova, eene stad te voorschijn komen, die hij Zehra noemde, omdat zij aan haar toebehooren, en zoo schoon als zij zelve zijn zou. Daar zij aan den voet van zeer hooge bergen geplaatst was, zoo werden hare straten gedurig door beken van versch water, dat van de hoogte afvloeide, verkoeld. Op alle opene plaatsen waren springfonteinen van dit levend water. Alle huizen waren op eenerlei wijze gebouwd, en op derzelver platte daken wandelde men gedurende de koelte van den nacht, en ademde alsdan den vollen geur der oranjeboomen in, die deze huizen omgaven. Boven de hoofdpoort dezer Stad der Liefde stond het beeld der slavin, die haar tot bestaan geroepen had.
Alle deze schoonheden werden echter door den luister van het paleis, door deze begunstigde minnares bewoond, verre overtroffen. Abdehramen had van zijnen bondgenoot, den Griekschen Keizer, de bekwaamste bouwmeesters van Konstantinopel, waar destijds de zetel der kunsten was, daartoe verzocht, en tevens twintig der schoonste zuilen van graniet ten geschenke ontvangen. Behalve deze, bewonderde men aan hetzelve niet minder dan 1200 andere zuilen van Spaansch en Italiaansch marmer. De muren eener zaal, die van het Kalifaat genaamd, waren met gouden sieraden bedekt. Verscheidene dieren, uit hetzelfde metaal gemaakt, spoten het kristallijnen water in eene albasteren kom, boven welke de beroemde parel hing, die Keizer leon eens aan den Kalif, als eene ongemeene zeldzaamheid, geschonken had. In het paveljoen, waarin abdehramen gewoon was met zijne geliefde den avond door te brengen, was het gewelf met goud en gepolijst staal bedekt, en kostbare edelgesteenten schoten, als sterren, hunne stralen op hen neder; en te mid-