Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
De laatste uitbarsting van den Etna, in den jare 1819.(Uit eenen Brief van den Heer stephano moricand aan Prof. jurine te Geneve, geschreven, den 12 Junij 1819, uit Messina.)
Bij uwe, mij meermalen geblekene, belangstelling in mijne reize door Sicilië, kan u het berigt voorzeker niet onverschillig zijn, dat mij het geluk is ten deel gevallen, eene uitbarsting van den Etna te mogen aanschouwen; want men mag het waarlijk wel voor een geluk rekenen, wanneer men van een zoo zeldzaam voorkomend schouwspel getuige kan zijn. Voor mij was dit gelukkig oogenblik te dierbaarder, omdat ik, zoo als gij weet, meermalen bij uitbarstingen van den Vesuvius ben tegenwoordig geweest; en hoezeer beider uitbarstingen inderdaad slechts een en hetzelfde natuurverschijnsel zijn, zoo levert toch de verbazende grootheid van den Siciliaanschen Volkaan eene veel belangwekkender vertooning op. Sedert de laatste uitbarsting, in October des jaars 1811, was de Etna volkomen in rust gebleven; de opening, destijds gevormd, was reeds geheel weder verdwenen, en men zag niets dan een weinig rook uit dezelve opstijgen, even als uit den grooten krater. De rook, uit dezen laatsten opstijgende, is nu, om dit in het voorbijgaan te zeggen, voor de bewoners des bergs, de barometer, die, naar hun voorgeven, door zijne gedaante en kleur, hun met zekerheid de weêrsgesteldheid van den aanstaanden dag verkondigt. En het is inderdaad wel mogelijk, dat hij, naar gelang der gesteldheid van den dampkring, zich hooger of minder hoog verheft, en meer of min digt vertoont; maar, zoo hij dan ook al den regen aankondigt, de aanstaande uitbarsting des Volkaans kondigt hij althans voorzeker niet aan; want op denzelfden dag, waarop de na te meldene uitbarsting geschiedde, hadden onderscheidene personen, en onder anderen de Heer lu- | |
[pagina 353]
| |
cas, van Parijs, de kruin des bergs beklommen, maar geen het minste voorteeken waargenomen, waaruit men het op handen zijnde verschijnsel kon opmaken; er steeg zelfs niet eens rook uit den krater op. De hemel was gedurende de maand Mei bij afwisseling helder en betrokken geweest, doch zonder regen; van den 18-22 helder, den 23 en 24 iets betrokken, den 25 bewolkt, den 26 een weinig regen, den 27 des morgens helder, gedurende den dag bewolkt, met regen en eenen hevigen westewind. Omstreeks middernacht, tusschen den 27 en 28, gevoelde men te Nicolosi eenige flaauwe schuddingen van aardbeving, waardoor deuren en vensters in beweging geraakten. Kort na middernacht zag men op den berg een klein lichtje, en ten een ure volgde nu, met eenen hevigen slag, de losbarsting. Drie monden openden zich te gelijk, op de hoogte van 1200 voeten beneden de kruin des bergs, aan die afhelling, waar de, thans met sneeuw bedekte, zandige vlakte zich beneden den krater uitstrekt. Onafgebroken werden er nu, onder hevige donderslagen, gloeijende steenen uitgeworpen, die in hun opstijgen als drie vuurzuilen vormden, welker toppen met eene verbazende wolk bedekt waren, die, uit zwarte, ligt verglaasde en vergruisde slakken bestaande, en door den wind oostwaarts gedreven, even als in eenen regen aan den voet des bergs nederviel. Ik zag deze slakken het eerst naar den kant van Aci, en heb vele derzelve op het Cyclopen-eiland verzameld. Aan den voet des bergs, naar Maskali henen, en langs de zee tot een uur ver aan gene zijde van Taormina, achter de eerste kalkbergen, (en dus tot op eenen afstand van omtrent tien uren van het middelpunt der losbarsting) vond ik al de wegen met deze slakken overdekt; ja zij werden zelfs tot naar Messina gedreven. In denzelfden nacht onstond nog eene andere opening in het bovenste gedeelte des dals van Trifoglietto of del Bue, (want beide dalen loopen ineen) waaruit een lavastroom voortkwam, die gedurende de eerste tweemaal vier-en-twintig uren eenen weg van vier mijlen afleide; maar, sedert | |
[pagina 354]
| |
langzamer voortgaande, in de zes volgende dagen slechts het derde gedeelte eener mijl verder kwam, doch daarentegen eene breedte van 1200 voeten innam. Deze stroom nam zijne rigting naar het dorp Zafferana, dat slechts vier mijlen verwijderd is. Drie of vier dagen lang duurden deze vuurbrakingen met gelijke hevigheid voort, als wanneer zij verminderden. De lava scheen ook tot stilstand gekomen te zijn: toen op den zesden en zevenden dag, wanneer ik van Catanea naar Nicolosi reisde, zij weder op nieuws in beweging kwam. De top van den Etna was nu met wolken bedekt, die met rook gemengd waren, en de losbarstingen werden zeldzamer en minder sterk gehoord. Toen ik den Montirossi (eenen door den lavastroom van 1669 gevormden heuvel) en eenige andere lavastroomen bezocht had, begaf ik mij ten 10 ure des avonds op weg, om de vuurspuwende openingen, vóór het aanbreken van den dag, te bereiken. De hemel was helder, de top des bergs van wolken bevrijd, en slechts met eenen, door de terugkaatsing der lava roodachtigen, rook bedekt. Toen ik het boschachtig gedeelte des bergs bereikt had, kondigde de vernieuwde werking des Volkaans zich aan door eenen regen van asch, die digter werd, naar mate ik hooger klom, en dien ik alleen door het indringen in oogen en mond bespeurde, gelijk ook door de talrijkere en zwaardere losbarstingen. - Hoezeer ik nu ook reeds sedert lang gewoon was, uitbarstingen eens vuurspuwenden bergs van nabij te zien, en hoe bekend mij ook de verschijnselen derzelve waren, naardien ik dezelve op den Vesuvius dikwerf had waargenomen, als somtijds deszelfs krater doorwandelende, terwijl de steenen nedervielen en de rook rondom mij opsteeg; zoo kan ik toch niet ontveinzen, zekere huivering te ontwaren bij het beklimmen van dezen vreesselijken berg: deszelfs hoogte, gepaard met de slechte wegen, en de onkunde, welke ik bij mijne gidsen ten duidelijkste bespeurde, deden althans bij mij eenigen angst ontstaan. Toen ik het sneeuwgewest bereikt had, vond ik den grond hard en met kleine slakken bedekt, waardoor het gaan gemakkelijk en zeker | |
[pagina 355]
| |
werd. Ik had mijne muilezels beneden gelaten, omdat deze dieren, aan de dunne lucht dezer hoogere streken niet gewoon, alle twintig of dertig schreden stilstaan moesten, niet uit vermoeijenis, maar om adem te halen, want dit werd hun blijkbaar bezwaarlijk en zij leden veelGa naar voetnoot(*); mij, daarentegen, hinderde niets; ik gevoelde mij veelmeer verlevendigd, even als in de lucht van onze Alpen. - Vóór ik nog den afgrond bereikte, die de lava uitwierp, zag ik nog eenen anderen, die, zoo ik mij niet vergis, van de uitbarsting des jaars 1780 is, en waaruit tevens rook voortkwam. Ten 3 ure des morgens bevond ik mij, tot mijne voldoening, slechts nog weinige schreden van den lavamond af. De opening vertoonde eenen bijna loodregten wand naar den afgrond, en de lava kwam in kleine stralen, bijna waterpas, en zonder losbarstingen, te voorschijn. Men hoorde veeleer een gestadig murmelen en sissen, even als wanneer gloeijend ijzer met water in aanraking komt. De lava vloeide nu als eene beek van gesmolten ijzer, en even als dit uit den smeltoven loopt. Hare breedte beliep ten hoogste drie of vier voeten, en hare beweging, door de schuinte des bergs begunstigd, was vrij snel; hoezeer ik, wegens de heldere, overal gelijke kleur, dien voortgang gedurende eenen geruimen tijd niet bespeuren kon. Op die wijze vloeide zij bijna eene mijl ver, alwaar de rook en in den weg staande rotsen mij beletteden, haren loop verder te vervolgen. Eenen bijzonderen reuk heb ik aan dezelve niet ontdekt; maar ik stond ook boven den wind. De gesteldheid van den grond maakte het volstrekt onmogelijk, de plaats, waar de lava volkomen vloeibaar was, te naderen. De Heer gemmelaro, uit Nicolosi, heeft meermalen beproefd, gloeijende lava te verkrijgen; maar het is hem nooit gelukt, daarin eenige vormen af te drukken, zoo als men, gelijk bekend is, in | |
[pagina 356]
| |
die van den Vesuvius doet. Met groote moeite gelukte het hem, met eene lange ijzertang eenige onregelmatige stukken af te knijpen, in stede van die regelmatige platen, welke men aldus op den Vesuvius verkrijgt; waaruit men met grond besluiten kan, dat lava van deze laatste plaats meer vloeibaar en minder taai is, dan die van den Etna; ook sprongen steenen, met geweld daarop geworpen, genoegzaam zonder eenigen indruk te maken, weder daarvan af. Terwijl ik deze lava onderzocht, wierp de bovenste opening, bijna een kwartier uurs hooger op den berg liggende, onafgebroken steenen op; het waren als vurige schorren, die elkander gedurig opvolgden, en steeds van hevige losbarstingen, als zoo vele zware kanonschoten, vergezeld gingen, welke evenwel hier in de nabijheid minder sterk schenen, dan aan den voet des bergs; hetgeen waarschijnlijk door de ijlheid der lucht, die op eene hoogte van 9 tot 10 duizend voeten vrij aanmerkelijk is, veroorzaakt werd. Ik naderde de opening, zoo verre als het slechts eenigzins raadzaam was, namelijk tot buiten het bereik der steenen, waarvan eenige, en vooral een zeer groote, die nog langen tijd gloeijend bleef, in mijne nabijheid nedervielen. Hier vertoonde zich het prachtigste schouwspel aan mijn oog, niet anders dan als het schoonste vuurwerk, dat zich de verbeelding kan voorstellen, voor het overige in alles overeenkomstig met hetgene ik op den Vesuvius meermalen had waargenomen. De grootste steenen verhieven zich niet verre boven den mond der opening, en vielen weldra weder daarin neder; andere werden in eene schuinsche rigting voortgedreven, en slechts weinige bereikten eene aanmerkelijke hoogte; onder deze waren eenige, die gedurende dit stijgen van gedaante veranderden, of, even als een week deeg, zich vaneenspreidden. Misschien waren dit wel slakken eener vroegere uitbarsting, die nu slechts losgescheurd en onveranderd medegevoerd werden. Van tijd tot tijd zag men, onder hevige losbarstingen, eerst roode en vervolgens in het zwarte overgaande wolken, uit vergruisde slakken | |
[pagina 357]
| |
bestaande, zich verheffen, en kort daarna als eenen regen nedervallen. Dit nedervallen op de sneeuw, die daardoor geheel zwart gekleurd werd, maakt een eigenaardig geluid, naar het schuiven van papierbladen over elkander gelijkende. En hierbij had ik het vermaak, een verschijnsel waar te nemen, hetgene de Heer monticelli ook bij den Vesuvius had opgemerkt; dat, namelijk, de rook zich in eenen helder witten en steeds verwijderenden kring verheft, tot hij zich eindelijk in die wolk van rook verliest, welke onophoudelijk de opening bedekt. Zulke kringswijze gedaanten des rooks neemt men ook somtijds bij het Artillerijvuur waar. Niet ver van deze groote opening was nog eene andere kleinere, die, als ware het, de trawant der eerste scheen te zijn. Zij wierp ook wel steenen uit, maar op verre na niet zoo vele, noch ook zoo hoog. Zij was eene der drie, welke terstond bij de eerste uitbarsting zich vertoond hadden. De derde dezer openingen scheen weder verstopt; men bespeurde althans geen het minste spoor van werkzaamheid bij dezelve. Tusschen deze drie en de eerstgenoemde opening, uit welke de lava vloeide, bevindt zich nog eene andere, die gedurende de geheele uitbarsting niets dan rook te voorschijn bragt, en zelfs dezen niet meer, toen ik haar beschouwde. De bovenste krater op den top des bergs was bestendig in rust gebleven; slechts uit een' der randen steeg een weinig rook op. Gedurende al den tijd, dien ik op den berg vertoefde, en reeds onder het beklimmen van denzelven, verscheen de maan bij onbewolkten hemel, bleek, geelachtig en somtijds rood, waarschijnlijk uit hoofde der in de lucht zwevende assche. Daar de wind deze dampen van mij verwijderde, kon ik derzelver reuk niet wel onderscheiden; evenwel meende ik dien der zoutzure dampen, schoon slaauw, te onderscheiden. De stofregen van vergruisde slakken bleef aan het bont mijner, door de vochtigheid van den nacht, natgewordene muts kleven, en gaf op de tong eenen zwakken zuren smaak. | |
[pagina 358]
| |
Hoezeer nu ook de losbarstingen steeds heviger, de steen- en aschregen menigvuldiger en digter werden, zoo was toch die gewaarwording van vrees, welke mij bij het opstijgen des bergs bekroop, reeds geheel verdwenen, toen ik de stookplaats van dezen gloed nader gekomen was. Zoo ligtelijk gewent men zich aan een aanhoudend gevaar! Het was dus niet dan met weêrzin, dat ik den dag zag naderen, dewijl deze mij het schoone tooneel van den nacht stond te ontnemen. Ik haastte mij dus langs de met sneeuw bedekte zijde des bergs naar beneden, dat is tot op eene hoogte van 8000 voeten boven de oppervlakte der zee, alwaar zich de muilezels bevonden, en gebruikte aldaar, te midden van den donder des Volkaans, met graagte een ontbijt, hetwelk door den regen van steen en asch, juist niet zeer aangenaam, gekruid werd. Na mijne terugkomst te Catanea, waar ik twee dagen vertoefde, gelijk ook op den weg naar Taormina, hoorde ik nog steeds dezelfde losbarstingen, en des nachts zag ik ook nog hetzelfde vuur. Tot op den tienden dag duurden deze op de beschrevene wijze voort; toen kon ik wel den berg niet meer zien, maar hoorde gedurende den nacht, met zeer lange tusschenpoozen, nog eenige slagen. Voorzeker duurt de uitbarsting nog voort; hare vernieuwde woede, of den geheelen afloop, kan ik hier niet afwachten; doch ik acht mij gelukkig, dat het mij, gedurende mijn kort verblijf op Sicilië, vergund werd, met den Dichter te zeggen, (virg. Georg. Lib. I. 472, 473.) Vidimus undantem, ruptis fornacibus, AEthnam Flammarumque globos, liquefactaque volvere SaxaGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 359]
| |
Bij gelegenheid dezer woorden van virgilius, zij het mij geoorloofd, eene oordeelkundige (kritische) aanmerking te maken, betrekkelijk de uitdrukking: flammarum globos. Deze uitdrukking is op zich zelve schoon, en wijst ook zeer juist aan, wat de Dichter waarschijnlijk gezien heeft; namelijk die bollen van vuur en roodachtigen rook, die gedurende de uitbarsting uit de kraters opstijgen. Wanneer, daarentegen, alle beschrijvingen van deze volkanische uitbarstingen, zoo wel van den Vesuvius als van den Etna, zich van het woord flamma, Ital. flamma, Fr. flamme, bedienen, dan schijnen zij mij tot verkeerde opvattingen van dit verschijnsel aanleiding te geven. En wanneer dan ook al in de Latijnsche, Italiaansche en Fransche talen geen voegzamer woord gevonden wordt, om daarmede die groote, op zich zelve staande stralen van wit gloeijende stoffen aan te wijzen, zoo geest dit nogtans geen regt, dezelve vlammen te noemen, daar dit woord bij de Natuurkundigen eene geheel andere beteekenis heeftGa naar voetnoot(*). Heeft men wel ooit eigenlijke vlammen, naar die van ontstoken waterstofgaz of andere brandbare luchtsoorten gelijkende, uit de kraters zien opstijgen? Ik geloof het niet. Ik althans heb verscheidene groote uitbarstingen van den Vesuvius waargenomen, geheele nachten in den krater doorgebragt, wanneer de omstandigheden zulks gedoogden; ik was zelfs bij de uitbarsting in 1804 op dat oogenblik tegenwoordig, toen in de holte van den krater zich tweeëntwintig openingen te gelijk | |
[pagina 360]
| |
vormden; de uitbarsting was allergeweldigst, en het was niet mogelijk, daarbij te verwijlen. Thans heb ik ook de uitbarsting van den Etna gezien, maar nooit of nergens eigenlijke vlammen waargenomen. Ik geloof dus te mogen beweren, dat men zich bij deze beschrijvingen meer bij den schijn, dan bij het wezen bepaald hebbe. Want het is zeker, dat de rook, door de terugkaatsing der gloeijende lava helder rood gekleurd, en de stralen van slakken, asch en zand, die, gloeijende als vurige zuilen, uit de kraters opstijgen, door min naauwkeurige of te ver verwijderde waarnemers, voor vlammen kunnen gehouden; maar tevens, dat zij, door andere meer bevoegde beoordeelaars, nimmer daarvoor zullen erkend worden. De Heer delille heeft flammarum globos door zwevende, fladderende vlammen, flammes ondoyantes, vertaald; hetgene evenmin met de waarheid als met de schijnvertooning overeenkomt. |
|