Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leven en de wandelingen van meester Maarten Vroeg.I.
| |
[pagina 349]
| |
Dominé zoo goed zoude geholpen hebben, als toen hij voorleden jaar bij buurman geurt te veel stokvisch gegeten had. Ook was de goede man het volkomen met mij eens; hij vertrouwde mij, bij dergelijke gelegenheden, even zoo gerust zijne maag en zijn geheele ligchaam, als driemaal 's weeks zijne kin. De ongelukkige overkomst van Tante hans heeft alles bedorven. Zij had in de stad meer dan eens gehoord, dat men van braken wel eene bloedspuwing kon krijgen; en onlangs was er een Predikant uit de nabuurschap aan de gevolgen eener bloedspuwing gestorven. Zij stond er dus op, dat men eerst een' Doctor uit de stad zoude ontbieden, en diens oordeel afwachten, alvorens tot zulk eene hevige operatie over te gaan. Het was met mijnen armen vriend, als met menig ander. Op zijn' preekstoel, waar niemand hem antwoordde, sprak hij als van zelf, en wederlegde, met het grootste gemak, alle de tegenwerpingen en bedenkingen van andersdenkenden. Maar in zijn huis, waar ieder, van zijne eerwaarde vrouw schoonmoeder tot Piet de poes inkluis, hem tegensprak, was hij reeds sinds jaren gewoon, zijne hersens en zijne stem te laten rusten, en, in eenen zachten dommel, alles met hoofdkuikken te beantwoorden. Op die wijze werd er besloten, dat teunis, de knecht van den Kerkmeester, met den wagen naar de stad zoude rijden en een' Doctor halen, hetzelfde welken: want Tante begreep, dat een stadsch Doctor toch altijd meer wist dan een Dorpchirurgijn, die nooit anders dan boeren den pols voelde. Ik weet wel, dat menigeen' mijner confraters zulk een oordeel hard valt; maar ik moet ronduit bekennen, dat het mij altijd zeer natuurlijk en billijk is voorgekomen. Het algemeen volksgeloof, de overeenstemming der menschen wordt, in de gewigtigste zaken, als het grootzegel der waarheid aangemerkt; en de menigte is, zoolang er Doctors bestonden, gewoon, de kunde der Artsen af te meten naar de grootte der huizen, waarin zij geroepen worden, en het aanzien der tongen, die zij dagelijks bezien. | |
[pagina 350]
| |
Met deze troostrijke waarheid toegerust, ging ik den wagen te gemoet, die de voorplaats der pastorij op kwam rijden, en hielp met niet minder onderdanigheid, dan een' rekruut omtrent zijnen Kapitein bezielt, den gemijterden priester van esculaap in het afstijgen. Wij traden binnen, en Doctor B. kon weldra aan de gezigten der familie bemerken, dat zijne aankomst gewenscht was. Ik maakte mij nu gereed, den Doctor eenig berigt te geven, aangaande den zieke; maar hierin was mij Tante voor, die, met vrouwelijke radheid van tong, de toedragt der zaak, op hare wijze, voordroeg, en niet naliet, Dominé's zwakke borst, en de schrikkelijke operatie, welke ik voorhad, op den voorgrond te stellen. Doctor hoorde deze lange redenering, waarin de gansche levensgeschiedenis van Tante zeer kunstig gevlochten was, tot den einde toe, met het grootste geduld aan, dankte haar zeer voor haar naauwkeurig berigt, en wendde zich vervolgens tot den zieke. Nu, dacht ik, zal het mijne beurt worden, en ik deed mijn best, hem het onderzoek van zijnen patient gemakkelijk te maken. Onderwijl werd de pols gevoeld, de tong bekeken, en het een en ander gevraagd. Eindelijk ging Doctor zitten, en, na eens bedenkelijk rondgekeken, gesnoten en gesnoven te hebben, werd eene Latijnsche spreuk van hippocrates uitgebragt, ten gevolge van welke mijn braakmiddel werd afgekeurd en een zacht oplossend middel voorgeschreven, hetwelk alles zoude bevorderen en niets te weeg brengen. Wat zoude een arm Dorpchirurgijn tegen een stadsch Doctor en eene spreuk van hippocrates? Thuisgekomen, ging ik, met behulp van pitiscus, aan het vertalen van de spreuk, die ik, na lang zoeken, vond. Ik begreep nu, dat mijn braakmiddel niet deugde, omdat men geene stof moet ontlasten, wanneer zij niet zeer beweegbaar is. Had zich dan de stokvisch met rijstebrij in Dominé's maag zoo vast gezet, dat zij eerst op nieuws geweekt moest worden? Het kostte mij nooit de minste moeite, om de boerenmagen te ontlasten, wanneer zij overladen waren; en ik heb die praktijk, bij mijn' | |
[pagina 351]
| |
overleden vriend, meer dan eens, met den besten uitslag gevolgd. Meester koen, bij wien ik de kunst geleerd heb, zeide mij altijd, dat de kortste weg de beste is, en dat eene menschenmaag er op gemaakt was, om zich van het overtollige te kunnen ontlasten. Ik weet niet, of de Grieksche boeren ook stokvisch aten; ja, als ik naga, hoe de zoon van den overledene, de Student, over die Grieken spreekt, zoude ik haast denken, dat zij in 't geheel niet aten, en dat er ook geene boeren onder hen geweest zijn. Ik kan mij anders niet verklaren, hoe de stadsche Doctoren, die in de boeken van hippocrates gestudeerd hebben, bij ons op het dorp den bal zoo dikwijls misslaan, en altijd veel langer werk hebben om te genezen dan Meester koen, zaliger. Ik wil dit ondertusschen op Doctor B. niet toepassen: want ik geloof vast, dat hij mijn braakmiddel zoude goedgekeurd hebben, indien de redevoering van Tante hans hem niet verbeend had. Het is eene groote kunst, om door eigene oogen te zien; en nog grooter, om zijn verstand te gebruiken, als het verward is door de vrouwelijke welsprekendheid. Ik weet het, ziekenkamers zonder oppositie, en dus ook zonder redevoeringen, zijn, in onze liberale tijden, eene hersenschim. Het oud-Hollandsche spreekwoord was: bezint, eer gij begint; het nieuw Europeesch spreekwoord is: eerst praten, en dan proberen. Dit laatste is nu wel een bastaardwoord; maar bastaardwoorden, bastaardgevoelens en bastaardhandelingen vallen in den geest van onzen tijd.Ga naar voetnoot(*) |
|