| |
Bijzonderheden, rakende Napoleon. Door Mevr. de Wed. des Generaals Durand.
(Mes Souvenirs sur napoléon, sa Famille et sa Cour; par Mme. Ve. du Général durand, attachée, pendant quatre ans, à l'Imperatrice marie-louise. II Tomes. Paris, 1820.)
Mevrouw de montesquiou, die aan haren doorluchtigen kweekeling, den zoon van napoleon, vroegtijdig die beginselen van vroomheid zocht in te boezemen, welke haar zoo bijzonder eigen waren, gewende hem, des morgens en des avonds te bidden. Sedert de tegenspoeden, in Rusland ondervonden, voegde zij bij die kinderlijke gebeden nog deze woorden: o God, boezem mijnen vader het verlangen naar den vrede, tot heil van Frankrijk en van ons allen, in! Napoleon bevond zich op zekeren avond in de vertrekken van zijnen zoon, ten tijde van dat gebed: Mevrouw de montesquiou veranderde niets in het gebed, en de Keizer hoorde het kind de opgegevene woorden nazeggen. Hij grimlachte, doch maakte daarover geene de minste aanmerking; want hij kende de denkwijze der Gouvernante. Zij toch had den moed gehad, hem te zeggen, wat zijne vleijers hem altoos zochten te verbergen: hoezeer, namelijk, Frankrijk den vrede wenschte, en dien ook behoefde. Napoleon hoorde haar geduldig aan, zeide haar, dat hij
| |
| |
dien ook wilde daarstellen, en veranderde het onderwerp des gespreks.
Intusschen werden de toebereidselen tot eenen nieuwen veldtogt met eenen ongeloofelijken ijver gemaakt. De nieuwe wapenen schenen als van den hemel te regenen; onmetelijke magazijnen van leeftogt, fourage en munitie werden van alle oorden bijeengebragt; en menschen schenen als uit den grond op te komen, om de openingen der oude legioenen aan te vullen, en nog nieuwe daar te stellen, al naardat zij van tijd tot tijd voor den Keizer de revue passeerden. Op zekeren dag, een regement Jagers, onlangs geformeerd, onder de vensters der Tuileries ziende defileren, riep hij uit: ‘Welk een schoon regement! Het doet mij watertanden.’
De oprigting der Gardes d' honneur joeg al de oude adellijken, in alle rijken, die verbazende sommen hadden betaald, om hunne kinderen aan den krijgsdienst te onttrekken en plaatsvervangers te koopen, waartoe velen zelfs twee- en driemalen waren verpligt geweest, tegen hem in het harnas. Deze maatregel was, over het algemeen, zoo onregtvaardig en zoo onstaatkundig, dat verscheidene lieden vermoed hebben, dat de Hertog van feltre, die denzelven voorstelde, trouwelooze oogmerken daarbij gehad hebbe, als bedoelende die klasse van menschen van den Keizer afkeerig te maken, die, wel is waar, de minste in getal is, maar zeker het meest moet ontzien worden wegens talenten, rijkdommen, en den invloed, welken zij kan uitoefenen; ja, met één woord, men gelooft, dat hij door eenige buitenlandsche magt daartoe is omgekocht geworden. Zijn volgend gedrag was ook juist niet geschikt om deze blaam weg te nemen, en eene anekdote met den Kolonel czernitchew moet dit vermoeden nog bevestigen. Ik zal dezelve hier invlechten, hoezeer zij een jaar vroeger gebeurde dan het tijdstip, van hetwelk wij thans spreken.
Deze Rus, die zich eenigen tijd te Parijs onthield, scheen zich in 't geheel niet te bemoeijen met het staatkundige, maar bezocht de beste gezelschappen en de schouwburgen, maakte zijn hof aan schoone vrouwen, was de gedeclareerde minnaar van vele, en scheen niet dan voor zijn vermaak te leven. De Minister van Politie vermoedde echter, dat zijn verblijf te Parijs zekere geheime redenen had, en een geheim bedekte, waaromtrent het van belang ware, hetzelve te kennen. Deze deed alle zijne gangen nagaan, en vernam wel- | |
| |
dra, dat hij veelvuldige zamenkomsten had met eenen ondergeschikten Chef der Bureaux van het Ministerie van Oorlog. De Hertog van rovigo maakte dit aan den Hertog van feltre bekend, en deelde hem zijne vermoedens mede. Deze verzekerde echter, wèl te weten, dat de verbindtenis dier beide lieden eeniglijk gegrond ware op eene overeenkomst van smaak voor de muzijk, en dat zulks geen' den minsten grond tot ongerustheid konde opleveren. De waakzaamheid der Politie bleef niettemin even werkzaam; en die Minister vernam op zekeren morgen, dat de Kolonel Parijs den vorigen avond eensklaps had verlaten. Men gaf bevel, zijn voormalig verblijf met alle oplettendheid te doorzoeken. Men vond daar niets dan papieren, in zeer kleine stukjes gescheurd. Men verzamelde deze zorgvuldig, en bragt ze bij den Hertog van rovigo, die den bekwaamsten zijner onderhoorigen bevel gaf, ze te verzamelen, en te rachten den inhoud daarvan op te maken. Dit was nu wel onmogelijk; maar men herkende toch deze stukken, als afkomstig uit een Bureau van het Ministerie van Oorlog, 't geen men den Minister aanwees. Zij waren juist uit dat Bureau, in welk de gezegde Chef werkte, tegen welken men het vermoeden had opgevat. Hij begaf zich terstond derwaarts, en binnen twee uren tijds had men de zekerheid, dat alle plans van den veldtogt tegen
Rusland, de staten des legers, de lijsten van alle hulpmiddelen enz. aan den Kolonel verkocht waren, die, met al deze stukken voorzien, vertrokken was. Men zond wel dadelijk, door middel van den telegraaf, de order, om den Kolonel te arresteren, naar de grenzen; maar, toen dezelve te Meintz aankwam, was czernitchew deze stad alreeds gepasseerd, en buiten alle bereik.
In het midden der lente vertrok de Keizer naar het noorden van Duitschland, werwaarts hij ook van tijd tot tijd zijne troepen had doen heentrekken. Vóór zijn vertrek benoemde hij de Keizerin tot Regentes des Rijks, en zijnen broeder jozef tot Voorzitter in den Raad van Regentschap. Maria louiza vergezelde hem tot Meintz. Men zou, bij het zien zijner armee, nooit hebben kunnen gelooven, dat deze de armee eener natie zij, die in den vorigen veldtogt eene zoo schoone en talrijke verloren had. Iedereen kent den rampspoedigen afloop van dezen veldtogt, welke het overblijfsel dier oude benden zag te gronde gaan, die zoo
| |
| |
langen tijd de overwinning aan hare wapenen gekluisterd hadden: maar slechts weinige personen weten, dat er te Dresden nieuwe onderhandelingen van vrede plaats hadden, waarvan de preliminairen waren erkend en opgemaakt, en dat napoleon gereed was die te teekenen, toen eene kwalijk gepaste aanspraak van den Hertog van bassano al zijne schikkingen op eenmaal deed veranderen. ‘Sire!’ zeide hij bij het overreiken der pen, die de rust van Europa moest verzekeren, ‘men zal dan ditmaal niet kunnen zeggen, dat gij den vrede gegeven, maar dat gij ze ontvangen hebt.’ Het is niet wel te bepalen, of de Hertog zekere geheime wenschen voedde om den oorlog voort te zetten, of dat hij over de rampzalige gevolgen niet heeft nagedacht, die de noodlottige woorden, welke hem ontsnapten, moesten voortbrengen. Hoe dit zij, de Keizer meende te zien, dat in dit oogenblik de roem van zijn geheel leven zou tanen; hij wierp de pen driftig van zich, en verklaarde, niets te zullen teekenen.
Telkenreize als napoleon, uit scherts, het huis van Oostenrijk aanviel, verdedigde maria louiza hetzelve met warmte. Op zekeren tijd haar meldende, dat de Keizer van Oostenrijk het oogmerk had, zich van eenige steden meester te maken, die hem zeer gelegen waren, zeide hij: ‘Gij ziet, dat uw vader een roover is, die zich toeëigent, wat hem niet toekomt.’ - ‘Dat zij zoo,’ zeide zij; ‘maat gij roost geheele Koningrijken, en mijn vader niet dan eenige weinige landstreken.’ Napoleon lachte regt hartelijk over dit antwoord, en vroeg aan de tegenwoordig zijnde personen, of eene vrouw, die haren man moet eeren, hem wel als eenen roover mogt behandelen.
Napoleon bleef langen tijd in vriendschappelijke betrekking met hen, met welke hij weleer zoodanige verbindtenissen had aangegaan. Toen hij reeds Eerste Consul was, ontving hij zeer vertrouwelijk te St. Cloud de vrienden van zijnen meest geringen staat. En de redenen, die hem eindelijk bewogen zijn gedrag in dit opzigt te veranderen, waren daarin gelegen, dat velen hunner de achting vergaten, welke zij aan het hoofd des bestuurs van Frankrijk verschuldigd waren; terwijl zij hem noodzaakten, die te eischen. Onder dit getal behoorde ook dugazon. Terwijl deze eens te St. Cloud was, meende bonaparte te bemerken, dat de lij- | |
| |
vigheid van dezen tooneelspeler verbazend was toegenomen. ‘Wat begint gij u in de rondte uit te zetten, dugazon!’ zeide hij, terwijl hij hem op den buik klopte. ‘Niet zoo veel als gij, Papaatje!’ antwoordde de acteur, en veroorloofde zich dezelfde gebaarmaking daarbij. Het papaatje antwoordde destijds wel niets; maar dugazon werd sedert te St. Cloud niet weder in zijne tegenwoordigheid toegelaten.
Isabey, een miniatuurschilder, was niet minder onbescheiden. Bonaparte beminde zeer de ligchaamsbewegingen, en gaf zich dikwerf aan zulke spelen over met personen, die hij met zijnen bijzonderen omgang verwaardigde. Eens, dat men te Malmaison haasje-over speelde, scheen isabey niet te bemerken, of wilde het niet bemerken, dat de overige spelers altijd den Eersten Consul voorbijgingen, en over de verder staande sprongen. Hij nam dus deze bescheidenheid niet in acht, maar sprong frischweg over den rug van den Eersten Consul. Deze liet niet merken, dat hij het kwalijk nam; maar gaf hem in 't voorbijgaan eenen harden slag voor zijn achterste. Isabey riep: ‘Daar lach ik meê; hij heeft toch ook voor mij moeten opzitten.’ Ik zal hier wel niet behoeven bij te voegen, dat isabey in 't vervolg de deur voor zich gesloten vond. De Keizer vergaf hem dit nogtans naderhand, want hij koos hem uit, om aan maria louiza les te geven in het teekenen; maar hij verleende hem nimmer eenige gunst. |
|