Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHandhaving der eere van Frans Naerebout, betrekkelijk het behoud van het schip Zuiderburg.Ik heb in het Mengelwerk der Vaderlandsche Letteroefeningen voor Nov. 1820, No. XVI, bl. 737 env., aangetroffen eene Voorlezing, gehouden te Middelburg door den Heer j. de kanter, phil. z., waarvan de titel was: welk deel had koenraad cornelisse in het redden van het Schip Zuiderburg? Naar het gevoelen, in die Verhandeling uitgedrukt, is het ten onregte geweest, dat aan frans naerebout de eer gegeven werd, het Schip Zuiderburg, van voor den Deurloo, zonder roer, behouden op de reede van Plymouth te hebben gebragt; terwijl daarentegen in dezelve wordt beweerd, dat aan koenraad cornelisse (welke te dier tijd Schipper was op het Galjoot der Oostindische Compagnie) een voornaam aandeel toekwam in den roem van dit voorbeeldeloos scheepsbeleid. De Heer de kanter tracht dit zijn gevoelen uitvoerig te staven, tegen hetgene, met betrekking tot dit geval, tot lof van naerebout te kennen gegeven | |
[pagina 309]
| |
was, aanvankelijk door den Heer pous, in eene Voorlezing, op den 6den Maart 1816 gehouden te Middelburg in eene Vergadering van het Zeeuwsch Genootschap, en, nader, in eene Lofrede op frans naerebout, op den 20sten December 1819 in de Vergadering van het Goessche Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, uitgesproken door een van deszelfs Leden. Het had ook (bl. 740) deszelfs aandacht getrokken, dat door mij, in een Grafschrift voor frans naerebout, de volgende uitdrukking gebezigd was: ‘Wiens kloek beleid tot roer aan Zuiderburg verstrekte.’ en het scheen zijn Ed. hieruit te blijken, dat men onkundig was van het aandeel, hetwelk cornelisse in de redding van dit Schip gehad had; of wel, dat de daadzaken desaangaande, in deszelfs Journaal voorkomende, niet van genoegzaam gewigt waren geoordeeld, om in het eenmaal deswege gezegde verandering te brengen. Ik moet aan den evengemelden Lofredenaar en den Heer pous overlaten, om zich, zoo zij het goedvinden, nader te verklaren en te verdedigen. Maar ik acht het, zoo al niet aan mijzelven en aan het publiek, aan naerebout en aan de waarheid verschuldigd te zijn, reden te geven, waarom ik het opgemelde in dat Grafschrift gezegd heb, en met waarheid zeggen kon. In den tijd, verloopen tusschen de Voorlezing van den Heer pous, gehouden op den 6den Maart 1816, en het overlijden van naerebout, op den 29sten Augustus 1818, was mij bekend geworden, dat koenraad cornelisse de eer der redding van het Schip Zuiderburg aan naerebout betwistte. Ik kon dit volstrekt niet overeenbrengen met hetgene ik naerebout desaangaande, bij onderscheidene gelegenheden, altoos op dezelsde wijze, had hooren verhalen; en zulks te minder, vermits hij, sedert lang, mij bekend was als een man, die de waarheid lief had, en waarlijk vrij was van alle aanmatiging. | |
[pagina 310]
| |
Ik besloot toen, naerebout zelven hieromtrent te ondervragen; en zijn antwoord, daarop aan mij, zoo bij monde als schriftelijk, gegeven, kwam hierop neder: ‘Hetgene Schipper cornelisse beweert, kan niet waar zijn; want hij lag wel eene mijl op zee van het Schip Zuiderburg af, toen ik met de sloep aan boord kwam, en hij is niet in persoon bij ons aan boord geweest. En toen, met een' storm voor Bevesier, de slepers braken, en wij door de hooge zee geene andere vast konden krijgen, verliet hij het Schip twee dagen en twee nachten; schoon hij oordeelde, dat het Schip toen verloren was, zoo als hij, na behouden aankomst in Engeland, te kennen gegeven heeft.’ Ik was daardoor voor mijzelven overtuigd, dat zoo wel het stoute plan, om met het roerloos Schip naar Plymouth te stevenen, als deszelfs voorbeeldelooze uitvoering, waarlijk aan naerebout toebehoorden, en dat dus ook aan hem de redding van Zuiderburg te danken was. Ik ben ook, sedert, daarin bevestigd geworden, door hetgene mij bekend geworden is van het Journaal van cornelisse, waarin erkend wordt, dat zijn Galjoot, van den 7den tot den 9den Januarij, van Zuiderburg afgeraakt was, Zuiderburg zelfs uit het gezigt verloren had, en dat er, gedurende dien tijd, eene verbolgen zee was met harden windGa naar voetnoot(*). Men stelle zich nu, in zoodanige omstandigheden, den toestand voor van een groot en diepgaand Schip, zonder roer, in het Kanaal! Met regt kon men dien noemen volstrekt weerloos en in oogenblikkelijk gevaar. Maar wie had nu het beleid, wie voerde het bevel op Zuiderburg, in deze hagchelijke omstandigheden? Niemand anders dan fransnaerebout. Wie heeft ook te voren, en daarna, de manoeuvres van het Galjoot, door cornelisse gevoerd, bestuurd, tot het behoud van | |
[pagina 311]
| |
Zuiderburg? Niemand anders dan frans naerebout. Het moge dan waar zijn, (en ik ben verre van zulks te ontkennen) dat reeds vroeger gebruik gemaakt is van het middel, om een roerloos Schip, door middel van een vaartuig op sleeptouw, te besturen; om het, op kleinen afstand, 't zij van lager-wal of binnen-gaats te brengenGa naar voetnoot(*); en dat zulks niet door naerebout uitgevonden zij. Maar, om een roerloos Schip, niet alleen met, maar ook zonder zoodanig hulp-vaartuig, met storm en hooge zee, in het Kanaal te befturen, dit kan met regt gezegd worden zonder eenig voorbeeld te zijn; en dit is hetgene uitgevoerd is door frans naerebout, niet alleen volgens zijne eigene getuigenis, maar ook volgens hetgene daarvan blijkt uit de bijzonderheden van het Journaal van cornelisse, door mij aangevoerd. Men zal toch niet wanen, dat naerebout, toen | |
[pagina 312]
| |
het Galjoot losraakte, en gedurende deszelfs afwezigheid, lijdelijk en werkeloos mededreef met de weerlooze kiel? Dan ware de schipbreuk, of het stranden op de Fransche kust, onvermijdelijk geweest. Neen! Zoo ras het Galjoot losraakte, verzocht naerebout aan den Luitenant, die de wacht had, om visie van de kaart of het bestek, ten einde na te gaan, hoe ver het Schip reeds overgedreven was naar den Franschen wal; en toen hij bevond, dat er nog maar tot op den middag tijd overbleef, om te drijven, zonder gevaar, stelde hij (zoo als hij het in zijnen eigenaardigen stijl uitdrukt) zijne vermogens aan 't practiseren, om te zien het Schip voor den wind om, of door den wind heen, te krijgen; hetgene hem dan ook gelukte, door onderscheidene manoeuvres met ankers en zeilen. Naerebout was dus, in dezen hulp- en hopeloozen toestand, gestadig werkzaam; ja hij overtrof zichzelven daarin; hij deed waarlijk hetgene als onmogelijk geacht kon worden. Ik wil inmiddels gaarne toegeven, dat het Galjoot, door cornelisse gevoerd, (ofschoon wel niet toen het er het meest op aankwam, echter bij den aanvang en tegen het einde van de reis) van aanmerkelijken dienst geweest is tot het behoud van Zuiderburg; maar even zoo heeft de geheele Equipage van Zuiderburg met naerebout moeten medewerken om dit Schip te redden, en zonder dat was het ontwijfelbaar verloren geweest. Maar, wie bestuurde toch alle die bewegingen? wie was de ziel van alle dezelve? Niemand anders dan frans naerebout. Gelijk men dan, van ouds, de eer van uitstekende bedrijven plagt toe te schrijven aan het beleid en de dapperheid van den Vlootvoogd of den Veldheer, behoudens de verschuldigde achting aan zijne waardige onderhoorigen, houde ik het daarvoor, en meene het bewezen te hebben, dat er, zonder te kort te doen aan de verdiensten van cornelisse, noch die der schepelingen van | |
[pagina 313]
| |
Zuiderburg, volkomen grond was, om van frans naerebout te zeggen:
‘Wiens kloek beleid tot roer aan Zuiderburg verstrekte.’
g.j. van den bosch. Goes, 6 April 1821. |
|