| |
Iets, over Spanje, vóór de jongste staatsomwenteling.
Men kan, met antillon, vellig aannemen, dat het getal der geestelijken, vóór de laatste omwenteling, in Spanje, 200,000 bedragen hebbe. Deze bezaten onmetelijke inkomsten, en hadden eenen onberekenbaren invloed op het gros des volks. Die invloed, evenwel, was in de laatste tijden merkelijk verminderd; hoewel de regering, uit staatkunde, alle moeite deed, om denzelven te handhaven en te bewaren. Het zou echter onbillijk zijn, indien wij de klasse der wereldlijke geestelijken wilden gelijkstellen met het talloos heer der monniken, die of van hunne rijke kloosters leven, of, als bedelmonniken, de vruchten van den arbeid des armen inwoners verteren, en den vlijtigen als noodzaken hunne heilige luiheid te voeden. Hoewel de wereldlijke geestelijken
| |
| |
zelfs nog te talrijk zijn, zijn deze nogtans, voor het grootste gedeelte, tamelijk verstandig en menschlievend; zij zijn de uitdeelers der aalmoezen en de troosters in hunne kerspels, niet zelden vrijheidminnend en met de letteren bekend. De monniken, daarentegen, zijn, op weinige uitzonderingen na, een onbuigzaam volk, vol van onwetendheid en luiheid. Zij leven in aanhoudend zingenot, tusschen het koor en de eetzaal verdeeld, zoo als de Spaansche dichter montalvan zich uitdrukt; terwijl ieder ander genot voor hen een vagevuur is. De band, die hen met het algemeene welzijn moest verbinden, is voor altijd verbroken, daar zij in geene huisselijke of andere maatschappelijke betrekkingen mogen komen; en dewijl hun aanzien op de onbeschaafdheid en verachtelijkheid des volks gebouwd is, zoo brengt het hun belang mede, den stroom der verlichting te stuiten, die deze nuttelooze ballasten der menschheid zou wegspoelen. Onder het laatste dwangbestuur had men den voortgang der beschaving weten op te houden, of liever met geweld weten terug te drijven; sedert den inval der Franschen heeft zij echter aanmerkelijke vorderingen gemaakt. Men was dus zeer beducht voor de terugkeering der Jezuiten; doch het waren niet meer die geleerde en beroemde vaders van den ouden tijd, die thans terugkeerden, maar eenige onwetende en hulpbehoevende grijsaards, die, onbekwaam zijnde tot het goede, het, zoo wij hopen, ook tot het kwade zijn zullen. Deze schijnbaar onschadelijke grijsaards hebben niettemin doen blijken, dat de booze geest van vroegere dagen nog niet geheel van hen geweken was. De Revolutie heeft eenen gewigtigen invloed op den kerkstaat van Spanje gehad, en zal dien verder blijven hebben. Hoevele priesters en monniken toch kwamen in dezelve om, hoevele kloosters werden vernietigd, hoevele kerkelijke goederen verkocht, en hoevele monniken vergaten, onder het gewoel des krijgs,
hunne geloften! Er hebben bovendien nog andere, minder hevige, omkeeringen plaats gevonden. Het besluit der Cortes, dat er voortaan geene nieuwelingen in de kloosters meer mogten aangenomen worden, bragt aan den invloed der monniken eenen doodelijken slag toe; en, bij de herstelling van het willekeurig bewind, kon de gaping, uit gebrek aan nieuwe voorwerpen oorspronkelijk, niet zoo terstond weder worden aangevuld, en zal zulks in het vervolg even min kunnen worden. De meeste kloosters toch, met uitsluiting alleen van eenige weinige zeer rijke, klaagden,
| |
| |
dat er zich geene andere tot nieuwelingen aanboden, dan alleen uit de lagere klassen des volks, die dus even weinig geschikt waren, om het aanzien, als om den invloed hunner orden te handhaven. Zeldzaam kwamen jonge lieden van aanzienlijke geboorte en bezittingen hunne goederen aanbieden, als koopprijs hunner opneming in deze heilige muren.
Eene andere bijzonderheid, almede een gevolg van den oorlog, heeft niet weinig bijgedragen, om den invloed der ordengeestelijken op de lagere klassen des volks aanmerkelijk te verminderen. Nu eens door de bajonetten der Franschen uit hunne cellen gejaagd, dan weder gedwongen, hunne kloosters aan kranke en gewonde Spanjaarden af te staan, waren zij in beide gevallen genoodzaakt, zich meer onder het volk te begeven. Nu werden zij ook beter gekend, maar des te minder geacht. De wolk des wierooks, door welke het algemeene vooroordeel hen zoo langen tijd aanschouwd en vereerd had, verdween; en, van den schijn of glorie der heiligheid ontdaan, zag men in hen even zulke dwaze en gebrekkige wezens, als alle overige Adamskinderen zijn. Hij, die, bij eenen plegtigen omgang, of voor het schitterend altaar, als een heilig of profeet prijkte, was een nietsbeteekenend wezen in de gewone omstandigheden en betrekkingen des dagelijkschen levens, en stond thans, in zijne geestelijke naaktheid, geheel ontbloot voor het onbeneveld oog van den waarnemer. Men ontdekte thans voor het eerst, dat de monniken tot instandhouding van den godsdienst toch niet volstrekt noodzakelijk waren; want de missen werden als te voren gelezen, de feestelijke omgangen togen met de gewone statelijkheid langs de straten, en zoo wel bij de intrede van den mensch in deze wereld, als bij het scheiden van alle hare vreugden en rampen door den dood, vonden nog steeds dezelsde plegtigheden plaats. Nog sterker werd de landman gewaar, dat de monniken niet noodzakelijk waren, om hem, door hun gebed, zegen over den arbeid zijner handen te bezorgen, daar de natuur hem zijne schoven even rijkelijk toedeelde. Buiten de monniken werd het land van vreemde onderdrukking bevrijd, en de overwinning kroonde de wapenen der Geällieerden, hoe weinig deze zich ook aan de misleidingen van witte, graauwe of zwarte monniken lieten gelegen zijn. Deze minachting drong wel niet door tot hunne
katholieke krijgsmakkers; maar zij droeg toch veel bij, om den overdreve- | |
| |
nen eerbied te verminderen, welken de kloosterling zoo lang in Spanje had genoten.
Dit was reeds veel. Immers, de monnik speelt bij alle voorstellingen van den Spanjaard eene hoofdrol; hij is met zijne aangenaamste herinneringen en schoonste vooruitzigten op het naauwst vereenigd. Al zijne feesten, bedevaarten en landelijke vermaken zijn aan de wederkeering van eenen heiligen dag gehecht, tot viering van welken hij zich dan aan de uitbundigste vreugde overgeeft. Eene mis is voor den Spanjaard het begin van iedere vrolijkheid, en een omgang van monniken behoort tot de wezenlijke deelen der schilderij, op welke zijne verbeelding het liefste staart. De liefde voor het gezang, in Spanje zoo algemeen, en die aldaar zoo sterk het gemoed treft, werkt hiertoe niet weinig mede. Met geestverrukking hoort hij de wonderen, het lijden en de martelingen zijner heiligen, zijner monniken en kluizenaars verhalen; en die vertellingen, in het aantrekkelijk gewaad der poëzij gehuld, zijn hem dierbaarder, dan het beste gedeelte der Heilige Schrift. Alles, wat hem de bijzondere gunstelingen der onbevlekte Maagd vermelden, is orakeltaal in zijne ooren, en alle hunne daden worden als wonderen geëerd. Hun heeft hij het immers te danken, dat zijn vaderland onder de onmiddellijke bescherming van de Koningin der Engelen, van de Moeder Gods staat; en in ieder klooster ziet hij de bewijzen der wonderdadige tusschenkomst des Hemels, die zich door het gebed dier heiligen liet omzetten, evenzeer, als hij ieder altaar aangevuld ziet met de offers der dankbare vereerders, die op eene wonderdadige wijze genezen of uit eenig gevaar gered zijn. Hij beschouwt zichzelven dus als den meestbegunstigden onder alle geloovigen. Duizendvoudige heerlijkheid omstraalt het hoofd zijner beschermheiligen; en in den toon hunner stem, die hem zijn waan doet hooren, vindt hij troost, moed en vertrouwen. Zijn rozekrans, door een' Karmeliter monnik gewijd, beschermt hem tegen alle onheilen; zijn huis bezit eenen
pauselijken aflaatbrief, en boven zijne sponde hangt een bakje met wijwater. Heeft hij meer noodig tot zijne veiligheid, welke gevaren hem ook mogen bedreigen? Zijn gemoed is van een blind, onwrikbaar en geruststellend geloof geheel doordrongen; en in dit geloof alleen bestaat zijn godsdienst, zijn geheele christendom. Hoe bezwaarlijk valt het hier, om het goede van het kwade af te zonderen, zoo dit in het geheel
| |
| |
mogelijk is! Welk een bolwerk moet er omvergeworpen, welke aangename droomen moeten vergeten, welke bemoedigende herinneringen en verrukkende uitzigten moeten opgegeven worden, eer waarheid en rede aldaar ook slechts eene schrede voorwaarts kunnen doen! Het moge waar zijn, dat de schoone kleuren van dit beeld treffen, en onze verbeelding door het gezigt dier gelukkige domheid bekoren; voor het oog des verstands zijn de zedelijke gevolgen hiervan rampzalig. Iedere dwaling is iets kwaads; maar iedere dwaling, welke den invloed van den godsdienst op het menschelijk hart door uiterlijkheden wegneemt of tracht te vergoeden, is een allerverschrikkelijkst kwaad. In Spanje vindt nu een godsdienst plaats, zoo men denzelven dien naam mag geven, die enkel in gebruiken bestaat, en welks pligten niet door de beoefening van reine, vrome en menschlievende gezindheden, maar door het hooren eener mis, het bidden van een aantal Onze-vaders en Ave-Maria's, het offeren van geld voor de zielen in het vagevuur, en duizend andere dingen, die met het gedrag en de denkwijze der menschen weinig of niets te doen hebben, volbragt worden. De Spanjaard woont den godsdienst bij in eene voor hem onverstaanbare taal; hij buigt zijne knie en slaat zich de borst op het geiuid van zekere toonen, die wel zijn oor, maar niet zijn verstand bereiken; hij gaat geregeld ter biecht en ten avondmaal, hoort ook somtijds wel eene preek in zijne schoone en welsprekende moedertaal; doch hij verkrijgt daarin geenszins eenig onderwijs omtrent zedelijke waarheden, maar hoort daarin vertelsels van de deugden en wonderen des heiligs, aan wien de dag is toegewijd. Hij leert zijne godsdienstige pligten niet uit den Bijbel, maar uit den Almanak kennen; want deze is voor hem, in zeker opzigt, zijn godsdienstig onderwijsboekje. Zijne heiligen zijn talrijker dan de Goden van het Pantheon, en vele hunner zijn inderdaad niet veel beter dan deze.
Men wijst den Spanjaard steeds op de heerlijke overwinning, die het regtzinnige geloof in zijn vaderland heeft behaald, waar verscheidenheid van geloof en ketterij geheel onbekend, of althans spoedig onderdrukt zijn. En wanneer ook overal het medelijdend hart door het gezigt van menschelijke ellende geschokt wordt; ofschoon de hospitalen slecht bezorgd, en aan het opzigt van vuige en omkoopbare lieden zijn toevertrouwd; hoezeer ook in de gevangenissen de on- | |
| |
schuld en de misdaad tot in hare verschrikkelijke uitersten ondereen gemengd zijn, - zoo dunkt hem dit eene zaak van gering belang: want het regtzinnige Spanje heeft immers het geloof ongeschonden behouden; en zijne priesters betuigen hem, dat eene enkele dwaling in het geloof oneindig gevaarlijker en verdoemenswaardiger is, dan vele verkeerdheden in handel en wandel. Voor een boosaardig hart is vergiffenis te vinden, maar niet voor een dwalend hoofd. Deze vergiftigende grondstelling heeft het geheele gewettigde geloofsstelsel aangestoken en bedorven. Hieruit ontspringen al die ongerijmdheden, dwalingen en misdrijven, welke het karakter van den Spanjaard ontsieren. Met één woord, onverdraagzaamheid, in den uitgestrektsten zin en van de ergste soort, is de grond, waarop het geheele kerkelijke gebouw in Spanje rust. En zij is zoo naauw zamengeweven met alle gewoonten, zeden en vooroordeelen des volks, dat de Cortes, hoe liberaal ook in 't algemeen gezind, het niet hebben durven wagen, aan eenigen anderen godsdienst de vrije oefening toe te staan, dan alleen ‘aan den roomschkatholieken-apostolischen, den alleen waren godsdienst.’
In weerwil van dit alles, heeft deze schilderij in de latere gebeurtenissen eenen tegenhanger gekregen, die den invloed van het monnikenwezen krachtig ondermijnd heeft. Immers, hoe meer ons de toestand des lands onmiddellijk vóór de jongste omwenteling bekend wordt, des te duidelijker blijkt ons de invloed der beroeringen in de laatste twaalf jaren; zoodat het schijnt, alsof de morgenstond van eenen schooneren dag nog slechts met eenige nevelwolken te strijden had, om met glans uit eenen stikdonkeren nacht door te breken. |
|