Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Mengelwerk.Over den invloed der onderscheidene regeringsvormen op het vrouwelijk geslacht.(Getrokken uit de Athenian Letters, or the epistolary Correspondence of an Agent of the King of Persia, residing at Athens during the Peloponnesian WarGa naar voetnoot(*).)
Gisteren bevond ik mij in een gezelschap van aanzienlijke Atheensche vrouwen ten huize van aspasia, met welke ik, sedert mijne kennismaking met perikles, steeds in vriendschapsbetrekkingen heb gestaan. Steeds heeft zij mij met eene innemende minzaamheid ten harent ontvangen, en zij bezit zulk een fijn vernuft, zulke veelvoudige kundigheden en zulk een gezond verstand, dat inderdaad niemand haar overtreft, ja zelfs niet evenaart, de wijze sokrates-alleen uitgezonderd. Zoodra het grootste gedeelte van het gezelschap zich met de luitspelers verwijderd had, vormden wij dadelijk eenen engeren kring, en begon aspasia het gesprek. Zij onderhield ons met eenige merkwaardige anekdoten van perikles, voor wiens nagedachtenis zij de diepste hoogachting koestert, en weidde vervolgens wijdloopiger over andere onderwerpen uit. Eindelijk wendde zij zich ook tot mij, en deed mij eenige vragen over de zeden der vrouwen in die gedeelten der wereld, welke ik, op mijne reizen, bezocht had. - ‘Uit de behandeling,’ zeide zij, ‘welke de vrouwen in de meeste staten ondervinden, | |
[pagina 242]
| |
moet ik bijna besluiten, dat de filozofen en wetgevers van oordeel zijn, dat de vrouwen eigenlijk geene zielen hebben. Want waarom anders worden zij niet tot de groote mysteriën toegelaten? En waarom belet men haar, zich, door het aanleeren van nuttige kunsten en wetenschappen, te beschaven? Te Athene genieten wij intusschen meer voorregten, dan op vele andere plaatsen: men behandelt ons hier ten minste als redelijke wezens. Maar deel mij, okleander! het resultaat van uwe opmerkingen nopens onze sekse mede, en zeg mij onbewimpeld, in welk licht zij, onder de verschillende wetten, vooroordeelen, gewoonten en gebruiken der verschillende volken, u voorgekomen is? Misschien hebt gij uwe aandacht tot nog toe niet op dit onderwerp gevestigd; want ik weet te wel, dat de mannen, over het algemeen, van onze verstandelijke vermogens bij lange na geen gunstig denkbeeld voeden, en tevens vergeten, dat het groote onderscheid tusschen de beide seksen niet uit gebrek aan natuurlijke begaafdheden, maar uit mangel aan behoorlijke vorming ontstaat.’ - ‘Het is volstrekt onmogelijk,’ antwoordde ik, ‘deze onbetwistbare waarheid te vergeten, wanneer men het geluk heeft gehad, aspasia te leeren kennen. De vrijheid, welke men het vrouwelijk geslacht te Athene vergunt, is volkomen geschikt, om al die schoone uitwerkingen der gemengde gezelschappen in Iönie, en voornamelijk te Epheze, dien zetel der weelde, te weeg te brengen; terwijl een aangeboren besef van het welvoegelijke de Atheensche vrouwen oneindig beter binnen de behoorlijke perken houdt, dan de sloten en grendels van het Oosten ooit kunnen doen. Hier-alleen zijn zij geene slavinnen van hare mannen en derzelver genoegens.’ - ‘Gij zijt een weinig te streng tegen uwe geboortestad,’ antwoordde zij; ‘hoewel ik tevens gaarne geloof, en zelfs min of meer overtuigd ben, dat hetgene, wat gij te dezen opzigte zegt, geenszins ongegrond is. Ik zelve heb den al te luisterrijken eerdienst in den zoo prachtigen tempel van Diana te Epheze niet zelden als een levend zinnebeeld van den in | |
[pagina 243]
| |
die stad heerschenden geest beschouwd. Beide zouden beter voor de Cyprische Venus voegen, dan voor de Godin, die als beschermster der bosschen en bergen wordt vereerd.’ - ‘De analogie,’ hernam ik, ‘welke gij tusschen de weelderigheid en den eerdienst der Epheziërs vindt, is inderdaad zeer zinrijk. Doch hetgene ik eigenlijk zeggen wilde, is van eenen eenigzins ernstigeren aard. Zoo gij het mij vergunt, aspasia, zal ik u eenige opmerkingen mededeelen, welke ik, gedurende mijne reizen, over den ivloed der onderscheidene regeringsvormen op de zeden van het vrouwelijk geslacht gemaakt heb.’ - ‘Niets zal mij aangenamer zijn,’ antwoordde zij met eene onuitsprekelijke bevalligheid. ‘Om derhalve,’ hernam ik, ‘met eene zoo staatkundige vrouw in de taal eens staatsmans te spreken; een willekeurige en despotieke regeringsvorm moet de ongedwongene verkeering en de persoonlijke vriendschap tusschen de beide seksen noodwendig te allen tijde verstoren, en zich, zoo wel in de onschuldige genoegens van het huisselijke leven, als in het bestuur en beheer der openbare aangelegenheden, werkelijk doen gevoelen. Ik geloof nogtans niet, dat dit kwaad alleen uit den steeds argwanenden geest van zulken regeringsvorm zijnen oorsprong heeft, maar dat het veeleer uit den wensch van elken gehuwden man ontstaat, om in zijne huishouding het voorbeeld na te volgen, hetwelk het bestuur van den staat, waarin hij leeft, hem zoo uitnoodigend aanbiedt. Vandaar, dat een dwingeland op den troon zeer vele dwingelanden in de huisgezinnen vormt; en wanneer het grootste gedeelte van het volk eenmaal door het despotisme verhard is, zoo vinden geene gevoelens ligter ingang, dan die, welke hetzelve begunstigenGa naar voetnoot(*). Men | |
[pagina 244]
| |
laat ze, in weerwil hunner ongerijmdheid, als gezonde grondbeginsels gelden, en door het misleid verstand banen zij zich allengs den weg tot het karakter en de zeden des volks. Wanneer de opperheerscher van het land een' zijner onderdanen in den kerker werpt, of hem van zijne goederen en waardigheden berooft, zonder eenige reden van zijne handelwijs te geven of eenige klagt tegen hem in te brengen, dan acht de kleine despoot zich binnen de grenzen van zijn huisselijk gebied evenzeer tot dergelijke willekeurige daden geregtigd. Verbiedt gene, vrijmoedig over zijnen persoon en zijn bestuur te spreken, dan waakt zijn nabootser in het kleine met de uiterste ijverzucht tegen elke, zelfs de geringste kwetsing van zijn gezag en aanzien: streng straft hij elke onbedachtzame uitdrukking, die zijnen kinderen ontvalt, en sluit zijne vrouwen van alle gezeilige verkeering uit, opdat zij zich aan geene verraderij tegen hem zouden kunnen schuldig maken of met vreemde mannen eenen minnehandel aangaan. Door gesnedenen en stommen omgeven, van al de voordeelen, die het verstand vormen en beschaven kunnen, ten eenemaal beroofd, wint nu eene uitstekende schoonheid - want schoonheid is in Perzië de hoogste, ja bijna de eenigste verdienste eener vrouw - misschien het hart en vertrouwen van eenen magtigen vorst. Zij mengt zich misschien in de staatzaken, ofschoon zij volstrekt geene menschenkennis bezit, en tevens met de ware belangen van het koningrijk geheelenal onbekend is. De natuurlijke gevolgen hiervan zijn, dat de luimen der favorite, gepaard met de luimen van den vorst, welke beide eene onbeperkte bevrediging eischen, de ellende van land en volk steeds moeten vermeerderen: en deze gevolgen heeft men in despotieke staten vaak genoeg beleefd. | |
[pagina 245]
| |
En wat deze zaak in Perzië tot de grootste ongerijmdheid maakt, is niet alleen de bekrompene en allezins ondoelmatige opvoeding der vrouwen, maar ook de openbare tegenstrijdigheid, waarin men daardoor met de verklaarde gevoelens onzer voorvaderen vervalt, die de vrouwen tot alle staatsbestuur ongeschikt oordeelden, en dus eene wet maakten, dat slechts mannelijke ersgenamen den troon mogten beklimmen. Hierdoor onderscheidt zich het rijk van cyrus van het Assyrische, welks geschiedenis inzonderheid door de daden eener semiramis merk waardig wordt.’ - ‘Mij schijnt,’ hernam aspasia, ‘de levenswijs der Perzische vrouwen in een scherp kontrast met de zeden der Egyptische vrouwen te staanGa naar voetnoot(*), die, naar ik gehoord heb, koophandel drijven, ter markt gaan en den ploeg besturen; terwijl hare mannen te huis bij het spinrokken zitten en de stillere bezigheden verrigten, welke men hier als de eigenlijke bestemming eener huisvrouw beschouwt. In Griekenland kennen wij volstrekt niets dergelijks.’ - ‘Dat is waar,’ zeide ik, ‘zoo gij, namelijk, de krijgshaftige Spartaansche vrouwen, die insgelijks het tegenbeeld der Perzische zijn, niet in deze klasse wilt rangschikken. Aan dezelsde oefeningen, dezelfde vermoeijenissen, dezelfde tucht, als hare mannen, gewoon, zijn zij dezen, met opzigt tot hare zeden en gewoonten, volkomen gelijk. Het was het doel des wijzen Spartaanschen wetgevers, de heerschappij der hartstogten, op eene aan het Perzische gebruik lijnregt tegenovergestelde manier, te beteugelen. En even als men in het Oosten de zeden der vrouwen, door eene strenge afzondering van alle gezellige verkeering met andere menschen, en ook daardoor, dat men haar ligchaam, als ware het, inkerkert, rein en onbevlekt tracht te houden; zoo wordt te Sparta de neiging tot onregelmatige begeerten door den gemeenzamen omgang met het mannelijk geslacht bij de vrouw meer en meer verzwakt, en zij door het gevoel van eer, hetwelk men haar reeds zeer | |
[pagina 246]
| |
vroeg inboezemt, boven de zinnelijkheid verheven. Doch daarbij is het allezins te bejammeren, dat de strenge geest, welken de Spartaansche staatsregeling ademt, der vrouwen eene geheel onnatuurlijke ruwheid geeft, welke nogtans door de verkeering met vreemdelingen, zoo die te Sparta slechts vergund ware, aldra zou gepolijst worden. En in dit opzigt geloof ik, dat Athene een beslist voorregt heeft. Vrij en onafhankelijk, als Sparta; vermogend genoeg, om zijne vrijheid tegen de talrijkste en krijgshaftigste volken in het open veld te verdedigen, beijvert het zich tevens, om den koophandel te doen bloeijen, en brengt de schatten van ver verwijderde landen, tot belooning zijner vlijt, zijne havens binnen. Daarenboven is de geest van deszelfs wetten en inwoners volkomen naar de vorming en beschaving der zeden berekend. Gene beletten het toenemen eener ontzenuwende weelde, het gewone gevolg van eenen bloeijenden handel; en dezen, overtuigd, hoe volstrekt noodzakelijk eene ingetogene levenswijs tot instandhouding van Athene's wezenlijke waarde is, vinden deze wetten allezins billijk, en onderwerpen zich gaarne aan dezelve. IIoe weldadig wordt de handel, onder zulke beperkingen, wanneer zij naauwkeurig in acht worden genomen, voor elken burger en voor den ganschen staat! Ieder vindt een bedrijf, waartoe hem niet alleen zijne neiging, maar zelfs de gestrengheid der wet nooptGa naar voetnoot(*). Want hier wordt, zoo ik mij niet bedriege, de lediggang met den dood gestraft. Om deze reden is de knorrige ijverzucht, die het huisselijke leven in andere, minder werkzame landen zoo vaak verontrust en verbittert, den Atheners geheelenal onbekend. De vrouwen worden tot de haar voegende bezigheden opgevoed: men vergunt haar, bij openbare feesten, den schouwburg te bezoekenGa naar voetnoot(†), en zij hebben een | |
[pagina 247]
| |
groot aandeel aan het bestuur der huishouding. Hierdoor verkrijgt haar uiterlijk voorkomen eene innemende zachtheid, zonder eenig inmengsel van valsche kieschheid, en maken zij zich allengs eene edele denkwijs eigen, welke zelfs mannen, onder eenen despotieken staatsvorm, maar zeer zelden erlangenGa naar voetnoot(*).’ ‘Bij al deze voordeelen van den toestand, in welken de Grieksche vrouwen zich bevinden,’ zeide aspasia, ‘schijnt het mij nogtans toe, dat gij haar de bemoeijing met staatzaken even zoo min zoudt willen vergunnen, als der begunstigde minnaressen der Perzische koningen.’ - ‘Zulk een voorregt,’ hernam ik, ‘kan slechts aan buitengewone geestvermogens worden vergund; en onder deze bepaling zult gij mij toch wel willen toestaan, dat men geen gevaar zal loopen van het dikwijls of verkeerdelijk te vergunnen. Intusschen is het, mijns oordeels, onbetwistbaar zeker, dat het veel minder ongerijmd zou zijn, eene vrouw van erkende talenten, die zulk eene opvoeding had genoten, tot eersten Minister te verheffen, dan der diep onkundige schoonheden van Perzië eenen hoogen graad van vertrouwen te schenken.’ - ‘Gij weet,’ zeide aspasia, ‘in welk een licht men mij voorheen geplaatst heeft, toen jeugdige eerzucht mij aandreef, om naar de bewondering en liefde van perikles te streven. Men verklaarde mij voor eene listige intriguante, en beleedigde het verstand van mijnen grooten vriend, door te vermoeden, dat hij zich door zulk eene vrouw liet misleiden. Doch ik vergeet, dat | |
[pagina 248]
| |
ik uwe meening wensch te hooren. Gij hadt nog iets te zeggen, en ik vrees, dat ik uwe rede ontijdig afgebroken heb.’ - ‘Zoolang aspasia,’ antwoordde ik, ‘neg iets heeft mede te deelen, heb ik volstrekt niets te zeggen.’ - ‘Gij hebt Epheze uit het oog verloren,’ hernam zij. - ‘Het is waar,’ vervolgde ik; ‘ik was juist voornemens, om aan te toonen, dat het aan de staatsgesteldheid van Epheze, hetwelk eene der beroemdste havens der gansche wereld heeft en, dien ten gevolge, eenen zeer uitgebreiden handel drijft, te wijten is, dat men der vrouwen meer vrijheid vergunt, en dat de zeden dier stad weelderiger zijn, dan in Perzië of in Athene. Want osschoon ook Epheze onder eene despotieke regering stond, en zelfs thans nog, in weerwil van den door cimon gesloten vrede, de Perzische koningen vreezen moet, heeft men het echter steeds zekere voorregten en, in vergelijking met de overige staten, eene vrijheid vergund, zonder welke de koophandel nooit gedijen kan. Dit heeft eene drokke verkeering onder de inwoners te weeg gebragt: beide seksen ontmoeten elkander op de markt en op gastmalen; en langs dien weg verkrijgt de vorming der vrouwen eene zekere onbeperktheid, waarin zij van de opvoeding der Perzische vrouwen geheelenal afwijkt. Vraagt gij nu, in hoe verre zij zich van de Atheensche vrouwen onderscheiden, dan antwoord ik, dat ook dit niet moeijelijk op te geven en aan te duiden is. Te Athene moge het, tot handhaving der vrijheid, noodzakelijk zijn, wetten tegen de verkwisting en ijdelheid te maken; doch te Epheze begeert men zulke wetten niet: zelfs zou men daar de vrijheid niet eens ten koste van het genoegen willen koopen. Terwijl derhalve de Epheziërs al de voordeelen van den handel genieten, zijn zij aan al de nadeelen van eene onbegrensde weelde blootgesteld. Vandaar dan ook, dat er in de kleeding der Ephezische vrouwen eene pracht, en in haar geheele voorkomen eene weelde heerscht, welke men bij geen ander volk vindtGa naar voetnoot(*). Zij trachten naar de bewon- | |
[pagina 249]
| |
dering der mannen, en verwachten van hen eene hulde, die geene achting, maar wel degelijk aanbidding moet te kennen geven. Het gevolg hiervan is, dat deze vrouwen, die eene al te hooge waarde aan haren persoon hechten, - en er zijn inderdaad weinigen, die dit niet doen! - een' afkeer van het huwelijk hebben; zoodat de stad hare bevolking minder aan het trouwen der burgerij onder elkander, dan aan den toevloed van vreemdelingen, te danken heeft. Ik ken een meisje, hetwelk, uit eene belagchelijke grilligheid, de hand van eenen Epheziër van een uitstekend verstand en buitengewone talenten weigerde, om hare vrijheid niet op te offeren. Te Athene zou men zoo iets krankzinnigheid genoemd hebben; want te Athene houdt men den echtenstaat in hooge waarde, en begunstigt denzelven op alle mogelijke wijzen. Wanneer derhalve eene Atheensche matrone oud wordt, ziet zij zich van elk bemind en geëerd. Dewijl zij zich beijverd heeft, om hare kinderen zorgvuldig op te voeden, kan zij met vreugde op haar verloopen leven terugzien, en aanschouwt in hare dierbare huwelijkspanden den troost en het genoegen van haren ouderdom. Heeft daareutegen eene Ephezische jonkvrouw hare bekoorlijkheden verloren, en met dezelve haren schitterenden, weelderigen tooi afgelegd, dan vindt zij in de genoegens van het huisselijke leven volstrekt geenen troost: hare voormalige vrolijkheid verlaat haar, en zij wijdt het droevig overschot harer dagen aan het lage bedrijf van de zedelijkheid der jongere en schoonere harer sekse meer en meer te verbasteren.’ - ‘Inderdaad, kleander,’ antwoordde aspasia, ‘de Atheensche vrouwen hebben alle reden, om u voor den voorrang dankbaar te zijn, welken gij haar boven de overige vrouwen toekent! Gij schijnt te gelooven, dat zij al de goede hoedanigheden der vrouwen van Sparta, Epheze en Perzië in zich vereenigen, zonder met ééne van derzelver zwakheden behebt te wezen.’ - ‘Niets is duidelijker,’ hernam ik; ‘want zij bezitten den manhaften geest der Spartaninnen, zonder derzelver ruwe gestrengheid; de losse, | |
[pagina 250]
| |
bevallige vrolijkheid mijner landgenooten, zonder derzelver weelderigheid, en tevens de ingetogenheid der Perzische vrouwen, zonder derzelver slaafsche ongezelligheid.’ |
|