Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, ter beantwoording der vraag: is het eene gegronde opmerking, dat, sedert de invoering der koepokinenting, de andere uitslagziekten, als de roodvonk en mazelen, kwaadaardiger geworden zijn; of zijn de denkbeelden daaromtrent alleen aan een blijvend vooroordeel tegen de vaccinatie toe te schrijven? Door J.B. Crol, M.D.Ga naar voetnoot(*)Het is eene algemeen erkende, door de geschiedenis van alle tijden ongelukkig bevestigde waarheid, dat de schoonste, de nuttigste, de voor het menschdom heilzaamste ontdekkingen veelal geweldige tegenkantingen ontinoet, met moeijelijkheden van verschillenden aard te worstelen gehad, ja wel eens bittere vervolgingen aan derzelver uitvinders berokkend hebben. Men zegt, en, oppervlakkig beschouwd, komt het niet geheel onaannemelijk voor, dat uit de botsing der strijdige denkbeelden de waarheid voortspruit en in een helder daglicht te voorschijn treden moet: maar dat denkbeeld, behoorlijk nagedacht, is meer schitterend, dan wel juist; - bij het onderzoek immers van een nieuw, van een belangrijk geschilstuk, of van eene gewigtige ontdekking, ziet men niet zelden, dat de gemoederen der wederzijdsche partijen, door geestdrist verhit en tegen elk- | |
[pagina 251]
| |
ander als in het harnas gejaagd, dat onderzoek al die bedaardheid en onzijdigheid doen missen, welke zoo noodzakelijk zijn om een gegrond oordeel te kunnen vellen. De koelzinnigste wijsgeer zelf is dikwijls buiten staat, om zich, in het hevige van den twist, te beveiligen tegen de vooroordeelen, die hem van alle zijden omringen. Het is derhalve eerst dan, wanneer de gemoederen bekoeld, de twisten en woelingen aan het bedaren zijn, wanneer de ondervinding zelve begint te spreken, dat eindelijk de waarheid, aan welken kant zij zich dan ook bevinden moge, zegepraalt, in vollen luister te voorschijn komt, en alle weldenkenden door haar overtuigend vermogen onweêrstaanbaar medesleept. Dit, M.H., uit andere wetenschappelijke vakken te willen staven, is overbodig, en zoude aan uwe kunde te kort gedaan zijn. Wij willen zelfs geen gewag maken van hetgene er, b.v., met opzigt tot de ontdekking van den omloop des bloeds door den onsterfelijken harvaeus, van het gebruik der kina, en van meer andere gewigtige ontdekkingen, van tijd tot tijd, in den geneeskundigen kring, plaats gehad hebbe; - neen, wij willen ons liefst bepalen bij die moorddadige, zoo vaak terugkeerende pest van het menschdom, de variolae, of zoogenaamde kinderpokken. Veilig mogen wij vooronderstellen, dat niemand onzer onbekend is met de lotgevallen, welke de gelukkige ontdekking van de inenting der kinderziekte, sedert het tijdstip harer bekendwording, in de onderscheidene oorden van Europa, bijzonder ook in ons land, heeft ondergaan; hoe vele duizende pennen, over dat onderwerp, zoo voor als tegen, stomp geschreven zijn, voor en aleer hare nuttigheid erkend, en zij, bijna algemeen, is aangenomen geworden. Meer, en nader nog, M.H., dragen wij kennis van alles, wat met de vaccine is voorgevallen; - met de vaccine, die gezegende plaatsvervangster der, anderzins zoo heilzame, gewone inenting; - met de vaccine, die alle de voordeelen, al het nuttige, al het beveiligende dezer laatste in zich bevat, geene be- | |
[pagina 252]
| |
smetting, hoegenaamd, verspreidt, en daarenboven nog het zeker behoedmiddel is tegen die onaangename gevolgen, waaraan de inenting met kinderpokstof den lijder, nu en dan, nog wel eens plagt bloot te stellen. Wij verwonderen ons echter niet, dat eene ontdekking, zoo zonderling als vreemd, tegenkantingen ontmoet en vinnige bestrijders aangetroffen heeft; - misschien heeft hare eenvoudigheid zelve hiertoe ook wel eenige aanleiding gegeven. Het omslagtige, het geheimzinnige of mystieke vindt doorgaans den meesten bijval. Wij zullen u, M.H., met de twisten, over dit zoo belangrijk onderwerp ontstaan, noch ophouden, noch vervelen. De zaak der vaccine is beslist. Geheel Europa, zelss Aziatische rijken, zijn van hare nuttigheid en voortreffelijkheid boven de natuurlijke inoculatie ten volle overtuigd. Alle Mogendheden, alle Gouvernementen, vele geleerde Genootschappen vereenigen, als om strijd, hunne pogingen, om deze weldadige bewerking algemeen in te voeren, om alzoo de kinderziekte, dien geesel van het menschdom, ware het mogelijk, eenmaal van den aardbodem uit te roeijen; - eene hoop, die wij, inderdaad, niet als zoo geheel ijdel of denkbeeldig wilden beschouwd, of onder de pia vota gerangschikt hebben, daar wij reeds in ons land, en bij andere volken van Europa, den vernielenden invloed der kinderpokken zoo aanmerkelijk hebben zien afnemen; - eene hoop, waarin wij nog meer versterkt worden, 1o. Door de onlangsche berigten uit Koppenhagen, alwaar in de vorige eeuw zeer vele kinderen aan de natuurlijke pokken stierven. Volgens de sterflijsten, aldaar gehouden, blijkt het, dat, van het jaar 1752 tot 1762, 2644 kinderen aan deze ziekte stierven; van het jaar 1762 tot 1772, 2216; van het jaar 1772 tot 1782, 2233; van het jaar 1782 tot 1792, 2735: zoodat, in het tijdperk van 40 jaren, in ééne stad alleen, aan die noodlottige ziekte niet minder dan 9828 slagtoffers gevallen zijn; - terwijl er sedert 1802, het jaar, dat de koepokenting aldaar voor het eerst werd ingevoerd, tot het jaar 1811 | |
[pagina 253]
| |
niet meer dan 158 kinderen zijn weggerukt geworden. Een zoo verbazend verschil levert, onzes inziens, een treffend en overtuigend bewijs op van het beveiligend vermogen der vaccine. Sedert het jaar 1811 hebben zich te Koppenhagen de natuurlijke pokken niet meer vertoond; en deze bijzonderheid is vooral opmerkelijk, omdat die ziekte in de jaren 1817 en 1818 in zoo vele plaatsen van Holland, Engeland en Frankrijk geheerscht, en aldaar zelfs te voren gevaccineerde voorwerpen zoude aangetast hebben. Ook is men in Denemarken zoo zeer overtuigd van het beveiligend vermogen der koepokenting, dat, toen er, vóór eenigen tijd, in de haven van Koppenhagen, een schip aankwam, waarop de kinderziekte heerschte, en men er den Raad van Gezondheid dier stad van verwittigde, deze aan de schepelingen toestond om aan land te komen, en men geen enkel voorbeeld van de verspreiding dier ziekte heeft waargenomenGa naar voetnoot(*). 2o. Volgens de berigten uit Martinique, alwaar sedert ruim 10 jaren zich geene sporen dier besmetting meer vertoond hebben; terwijl 3o. Dezelve op Guadeloupe reeds voorlang niet meer dan bij naam bekend staat. Welk een zonderling en bedroevend kontrast levert dit niet op met het Rapport van den Raad van Gezondheid in Parijs, in 1819 aan het Gouvernement ingeleverd, blijkens hetwelk, in 1818, 682 voorwerpen door de kinderziekte omgekomen zijn! - Maar niet minder treurig is het berigt, hetwelk ik niet nalaten mag u mede te deelen, dat, volgens de sterflijsten dezer stad (Dordrecht), bij mij ingekomen, eenen aanvang nemende met 1o. Maart 1819, tot ultimo December van dat zelfde jaar, en dus in den omvang van maar 10 maanden, wij niet minder dan 64 slagtoffers, door de kinderpest omgekomen, te betreuren hebben gehad. Ook in Martinique, Guadeloupe, Denemarken en bij verscheidene noordsche Mogendheden worden geene mid- | |
[pagina 254]
| |
delen gespaard, geene zorgen ontzien, om, door eene onafgebrokene begunstiging en krachtdadige aanmoediging der vaccine, de terugkeering der vernielende kinderziekte voor te komen. Geschiedde zulks overal, werden de oogmerken der Hooge Magten, bijzonder ook die van onzen geëerbiedigden Koning, door de vereenigde pogingen der verschillende klassen van de maatschappij wat williger ondersteund; bleven de Gemeente- en Armbesturen, zoo wel in de steden als ten platten lande, ten dezen ijverig werkzaam; bragten de Leeraren van den Godsdienst, wier invloed steeds zoo veelvermogend is, hiertoe eenstemmig het hunne bij, - ja dan, maar ook dan alleen, zouden wij ons mogen streelen met het aangenaam vooruitzigt, om, binnen den kring van maar weinige jaren, nog eenmaal het tijdperk te beleven van de uitdelging der zoo verwoestende kinderpokken; de bereiking, met één woord, van een doel, waartoe, in de vorige eeuw, verscheidene plans uitgedacht en voorgedragen zijn, maar die, helaas! alle schipbreuk geleden hebben. Zoo even, M.H., merkten wij aan, dat de zaak der vaccine beslist was. Dan, ofschoon zulks wel in het algemeen waar zij, bedoelden wij echter daarmede geenszins, dat zij over alle zwarigheden had gezegepraald; dat alle bedenkingen, twijfelingen en vooroordeelen tegen dezelve zoo geheel uit den weg zouden geruimd zijn; - neen, dit kon, dit mogt men in eene zaak, zoo nieuw als vreemd en gewigtig, niet wel verwachten; - wat zeg ik? zagen wij niet nog onlangs, in ons land, het behoedend vermogen der vaccine in twijfel getrokken, en de gemoederen van velen ontrust door berigten van ware kinderpokken bij hen, die in vroegere jaren gevaccineerd waren en wèl afgeloopene koepokken gehad hadden? Opzettelijk zeg ik: in ons land, omdat ik niet weet, sedert eene reeks van jaren, uit andere landen, zelfs niet uit Engeland, de bakermat der vaccine, iets stelligs of veelbeteekenends van dien aard vernomen te hebben. Met betrekking tot deze tegenwerping, welke, indien zij gegrond ware, voorzeker eene der gewigtigste wezen | |
[pagina 255]
| |
zoude, vergenoegen wij ons, daar dezelve niet regtstreeks tot ons onderwerp behoort, u te verwijzen tot eenige uitmuntende en teffens geruststellende stukjes, hierover in 1817 en 1818 in het licht verschenen, en waarin dit belangrijk punt met zoo veel oordeel als strenge onzijdigheid beslissend ten toets is gebragt geworden. Onder deze behooren voornamelijk: Het beveiligend vermogen der Koepokken tegen de Kinderpokken, door den grijzen en hoogstverdienstelijken Hoogleeraar thomassen à thuessink; - De waarde der Koepokinenting gehandhaafd, en op nieuws aanbevolen aan Ouders en Kunstgenooten, door den beroemden a. van stipriaan luïsçius; - De Kinderpokken, welke, voornamelijk in de jaren 1817 en 1818, zoo fel te Rotterdam geheerscht hebben, in verband beschouwd met de enting der Koepokstof, en deze in derzelver waarde gehandhaafd, door mijnen waardigen Vriend en hoogstverdienstelijken Rotterdamschen Geneesheer h. van den bosch, enz. Het is eene geheel andere, eene meer zijdelingsche bedenking, welke men hier tegen de vaccine in het midden brengt; eene bedenking, die de aandacht van den schranderen opgever der vrage, tot welker beantwoording wij iets wilden in het midden brengen, niet heeft kunnen ontglippen, en in het hoofd dezes door ons is opgegeven geworden. Al dadelijk, M.H., voelt gij, dat zij, die dit bezwaar tegen de vaccine opperen, haar behoedend vermogen, ten minste stilzwijgend, erkennen, maar tessens aan de algemeene invoering derzelve een ander, waarlijk niet gering, nadeel ten laste leggen; dat, namelijk, van eenige ziekten, die voormaals van eenen zachten aard waren, nu als meer boosaardig, ja meer doodelijk, te hebben doen te voorschijn treden; - eene tegenwerping voorzeker, waaruit, indien zij ongelukkig gegrond mogt worden bevonden, onvermijdelijk moet voortvloeijen, dat het voordeel, door de vaccine aangebragt, hoe groot ook in schijn, inderdaad gering, en in de gevolgen misschien geen voordeel in het geheel zijn zoude. | |
[pagina 256]
| |
Dit te onderzoeken, ware het mogelijk te beslissen, zal de taak zijn, welke wij ons voorstellen. Het onderwerp, hoe belangrijk en gewigtig in zichzelve, is, wat de behandeling betreft, droog en dor. Immers komen hier geene vergezochte, fijngesponnene redeneringen, geene schitterende bespiegelingen of vernuftige gissingen te pas; het komt eenig en alleen op daadzaken aan, - op daadzaken, die, uit de jaarboeken der Geneeskunst opgezameld, ook alles moeten afdoen. Ik zie mij dus verpligt, M.H., om uwe aandacht eenige oogenblikken bezig te houden met een geschiedkundig verhaal en overzigt van de roodvonk, omdat het alleen daaruit blijken kan, wat men van de zaak in geschil te denken en te houden hebbe; en wij bepalen ons in dit onderzoek, bij voorkeur, tot de scarlatina, of de roodvonk, omdat deze ziekte, verreweg meer dan de mazelen, of eenige andere uitslagziekte, hier in staat van beschuldiging voorkomt.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|