loofde, vroeg hij den achterklapper: ‘Mijnheer! zijt gij er ooggetuige van geweest?’ - ‘Neen; maar ....’ ‘Wanneer dit het geval is, moet gij ons veroorloven, dat wij vooronderstellen, dat de genen, die u dit verhaalden, zich vergist hebben. De schijn bedriegt zeer dikwijls; dit is niets nieuws, en dikwijls heeft men er ook belang bij, iemand in eene zaak te misleiden, die zulk een' wezenlijken invloed op den goeden naam eener vrouwe heeft.’
Een jongman, dien de Marquis, bij eene dergelijke gelegenheid, op deze wijze tot zwijgen gebragt had, wilde hem in verlegenheid brengen, en antwoordde hem op de vraag: ‘Hebt gij het zelf gezien?’ stoutmoedig: ‘Ja, Heer Marquis!’ - ‘Dan heeft de arme verdwaalde op de stilzwijgendheid van een' man van eer gerekend,’ zeide de Marquis koel, ‘en ik betuig u mijnen dank, dat gij ons allen zulk eene kieschheid toekent.’
Eens speelde de Prinses van poise met hem op de biljart. ‘Ik moet wel zeer onbekwaam zijn,’ zeide zij: ‘ik kan geen een' bal raken!’ - ‘Dat verwondert mij niet, Mevrouw!’ zeide d'entragues: ‘ballen zijn geene harten.’
In een gezelschap, waar zich een paar zeer ijverzuchtige mannen bevonden, die zich, ter voldoening van hunnen argwaan, dikwijls van zeer onbetamelijke middelen bedienden, vroeg men den Marquis, of wel een echtgenoot, die vermoeden van een' minnehandel op zijne vrouw had, hare brieven mogt openen. ‘Neen!’ riep hij; ‘hoe kan men omtrent iemand, die men beminnen en eeren moet, zich iets veroorloven, wat men omtrent een' ander', die ons onverschillig is, onbillijk acht?’
De Marquis had altijd eene bijzondere genegenheid voor Mevrouw de caze, die zich zoowel door hare schoonheid als door haar verstand van vele dames onderscheidde; maar zelfs de lastertongen waagden het niet, haar of hem deswege aan te tasten; veeleer bewonderde men algemeen zijne standvastige verkleefdheid aan deze beminnenswaardige vrouw. Toen zij stierf, verviel hij in eene diepe zwaarmoedigheid, en heeft haar niet lang overleefd.