niet te vinden. Na verloop van eenige uren kwam hij in zijne woning terug. Hij werd dadelijk voor den regter gebragt, en wegens den moord ondervraagd. Hij verzekerde, dat hij deswege niet de minste opheldering geven kon, dewijl hij dien nacht in het geheel niet te huis was geweest. Op de vraag, waar hij dien dan had doorgebragt, antwoordde hij, dat hij gisteren een' vriend, een landgeestelijke, eenige mijlen van Berlijn woonachtig, had bezocht; dat hij denzelven, om 's avonds weder in Berlijn te zijn, vroegtijdig had verlaten, en te voet was teruggekeerd; bij de invallende duisternis was hij nogtans verdwaald geraakt, en had den nacht op het veld moeten doorbrengen.
Deze omstandigheid, en daar hij volstrekt niet in staat was de nachtelijke afwezigheid buitenshuis te bewijzen, maakte hem van den moord verdacht; hij werd derhalve dadelijk in hechtenis genomen, en van den moord beschuldigd. Hij ontkende de daad standvastig; ondertusschen sloeg men daarop geen acht, en maakte geene zwarigheid om hem op de pijnbank te brengen, en alzoo tot bekentenis te noodzaken. Bij den eersten graad derzelve verzocht hij, door de pijn overmeesterd, op te houden, en bekende den moord.
Het gerucht hiervan verspreidde zich door de gansche stad, Maar het meest verbaasden en verschrikten degenen, die den Candidaat zoo vele jaren als huisonderwijzer gekend, en hem, wegens zijn stil, zedig gedrag en liefderijke behandeling zijner leerlingen, achting toedroegen. Zij oordeeleen hem tot zulk een' gruwel niet in staat, en besloten, in eene deputatie, zich tot den toenmaligen Grootkanselier von cocceji te wenden, om hem opmerkzaam te maken, hoe hoogstwaarschijnlijk het was, dat den Candidaat, die tot dusverre onbesproken geleefd had, alleen door de folteringen der pijnbank eene bekentenis was afgeperst geworden, die geenszins op waarheid berusten kon.
Cocceji hoorde de afgezondenen bedaard aan, en liet hen zeer beleefd vertrekken met den troost, dat hij hunne wenken zoude behartigen. Hij liet het ook bij deze verzekering niet berusten, maar vorderde dadelijk de wegens dezen moord en het verhoor des Candidaats opgestelde akten.
Bij naauwkeurig doorzien vond hij, dat men nog niet bekoorlijk had onderzocht, of de weduwe ook mogelijk zichzelve geworgd had, en beval te dien einde eene nadere schouwing van het lijk, hetwelk men, bij een toenmaals