die en Pikardie zegt Falaise geheeten te zijn, en hij dit woord afleidt van het Duitsche Fels, welk eertijds twee lettergrepen had; zie wachter op het woord, bij wien men ook het woord Felison vindt, aldaar overgezet Saxis.
Venlo. Ik zoude zeer eenvoudig dezen naam doen zamengesteld zijn uit Ven en uit Lo. Wat Vennen, in het Vriesch Fennen, zijn, weet een ieder, en wat Lo zij, heeft de Schrijver, op Almelo, geleerd. In plaats der Wenden, welke hij hier doet zich ter neder zetten, zoude ik eerder nog denken aan de Finnen, of Fennen, naar sommiger oordeel, aldus van de Vennen, of Fennen, in derzelver land gevonden wordende, genaamd. Zij noemen hun land Suomemaa, van hetwelk het Duitsche Finland voor eene vertaling gehouden wordt, als woordelijk een moerassig land beteekenende.
Voorschoten. De hier bijgebragte afleiding, van for, zwijn, en scoten, weggezonden, zal, verbeeld ik mij, weinigen behagen. Over den oorsprong van dezen naam handelt de Tegenwoordige Staat, 16de D. bl. 415 en 416. Daar melis stoke dien Voerscoten schrijft, en voer, in de oude taal, voor was, zoude ik het ook hier daarvoor houden, en schoten in eenen gewonen zin opnemen, en wel in dien van schot, schut, als ware het eene voorwaarts gelegene beschutting voor eene andere plaats, b.v. Voorburg.
Wassenaar. De oorsprong van het geslacht der wassenaren verliest zich zoodanig in de oudheid, dat het twijfelachtig is, of hetzelve den naam aan de Heerlijkheid gegeven hebbe, of omgekeerd. Hoezeer met voorbeelden, uit de oude taal, zoude kunnen bewezen worden, dat naer, in de oude taal, wel eens nabij beteekende, schijnt mij echter de afleiding van het woord, die hier wordt bijgebragt, zeer gezocht te zijn, te meer, daar het op geen gezag steunt, dat wasse eenen rijzenden duingrond beteekene. Meer dan ééne naamsreden wordt opgegeven in den Tegenwoordigen Staat, 16de D., bl. 525 en 526. Uit dezelve zoude mij die, welke van wasda, of wasna, wordt afgeleid, het meest behagen, indien ik het voor bewezen hield, dat wasna de beteekenis van eene bosschaadje had.
Woerden acht ik niets anders te zijn, dan het meervoud, of de staartuitgang, van het woord Woerd, waarvan de Heer hoeufft handelt bl. 42.
Zoeterwoude. Aannemelijker, dan de afleiding, die de Proeve geeft, komt mij het gevoelen voor, dat Zoeterwoude oor-