Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tranen. Zilte traan, die uit het harte Naar de kwijnende oogen schiet! Trouwe tolk der boezemsmarte! Altijd bitter zijt ge niet. In de naauwe borst besloten, Gloeit gij als verterend vuur; Maar, die oogen uitgevloten, Zijt ge een zegen van natuur. Als gij op het bol gezigtje Van den zwakken zuigling druipt, Is het de angst voor 't schreijend wichtje, Die in 't hart der moeder sluipt: Maar, wanneer, na korte poozen, 't Lachje door den nevel breekt, Staart zij juichend op zijn rozen, Voelt geen doren, die haar steekt. 't Pareldropje, dat in de oogen Van eene eerbre schoone gloeit, Heeft, o liefde! uw alvermogen Haar aan 's jonglings hart geboeid, o! Dat zalig traantje plengt zij, Als het jawoord haar ontglijdt; En dit heilig offer brengt zij, Liefde en onschuld! u gewijd. Zoeter dan het zoetst der aarde, Vader! is uw warme traan, Lacht in 't spruitje, dat zij baarde, U het beeld der moeder aan; [pagina 139] [p. 139] Moogt gij 't in uwe armen drukken, En, aan d' avond van uw' dag, Vruchten van het bloempje plukken, Dat uw oog ontluiken zag. Balsem in de wond te gieten, Diep geslagen door het leed, Is een zaligheid genieten, Die ge op 't sterfbed niet vergeet. O! 't herdenken aan de tranen, Die toen 't Christlijk hart vergoot, Helpen dan den weg ons banen Tot in de armen van den dood. Snijdt hij door de sterkste banden; Maait hij dierbare ouders af; Sleept hij, reine liefde! uw panden, Onverbidlijk, naar het graf; Moet gij scheiden, echtgenooten! Nog op 't schoonste van uw baan, - Heete tranen dan vergoten, En de zoete troost snelt aan. Ze is de zon, wier gulde stralen Vallen op het nevlig oog; Voor den geest, als voor de dalen, Rijst de schoone regenboog. Godsdienst! 't is uw zachte balsem Voor het grievend harteleed, Daar gij uit der rampen alsem Zoet voor ons te stoken weet. Vorige Volgende