| |
| |
| |
Waarnemingen over de group. Door J.J. Kerbert, Heel- en Vroedmeester te Koog aan de Zaan.
Het thans heerschende jaargetijde geeft eene bijzondere aanleiding tot rheumatieke ziekten. Onder deze bekleedt de catharrale ontsteking der luchtpijp, bij kinderen gewoonlijk Croup genaamd, geene geringe plaats, eensdeels door derzelver gevaarlijkheid, anderdeels door de oplettendheid, welke zij van den Geneesheer vordert. In de laatste jaren is dit toeval alhier zeer menigvuldig waargenomen, en heeft dikwerf de schoonste hoop der ouderen, in hunne van gezondheid bloeijende kinderen, doen ten grave dalen. Ik achte het, om deze redenen, niet ondienstig, eenige waarnemingen ten opzigte der goede werking van het zoete kwik in de Croup mede te deelen. Vele mijner kunstgenooten zijn voorzeker met de aanwending en het nut van dit middel ten volle bekend; voor dezelve zullen waarschijnlijk deze waarnemingen geen nieuws bevatten. Indien, echter, gelijk ik mij vleije, slechts een enkele uit dezelve eenig nut mag trekken, acht ik mijne moeite toereikend beloond.
Den 9den December van het jaar 1816 werd ik geroepen bij het kind van D.H., oud omtrent 2 jaar, van een zeer saprijk gestel. Reeds eenige dagen had het zwaar gehoest, hetgeen de ouders voor verkoudheid hadden aangezien. Des avonds, toen men mij ter hulpe riep, was het kind door eenen hevigen aanval van hoest en benaauwdheid aangetast, die de ouders ontzette, en hen voor verstikking of stuip deed vreezen. Bij mijne komst was het kind wederom schijnbaar wèl; echter verraadde de moeijelijkheid en kortheid der inademing een werktuigelijk beletsel in de luchtpijp en derzelver takken. Terstond werd door mij voorgeschreven Murias hydrarg. oxyd. gr. xii. Sulph. oxyd. stib. hydr. gr. vi. Sacch. albiss. dr. ii, tot twaalf poeders, benevens een Line- | |
| |
ment. volat. cum ung. hydrarg., om de twee uren ingewreven. (Een middel, dat, door deszelfs oplossende en prikkelende eigenschap, ter opwekking der onderdrukte huidwerkzaamheid, van bijzondere nuttigheid is.) Drie poeders waren binnen anderhalf uur gebruikt, toen, door de werking der goudzwavel, braking volgde, met ontlasting van voedsel. (De verbinding van het kwik met goudzwavel is mij altijd in deze gevallen wel bevallen: door haar langzaam werkend braakvermogen, zonder prikkeling, en oplossende werking, ontledigt zij de maag, veroorzaakt naderhand door dezelfde giste zeldzaam wederom eene braking, en geeft gelegenheid ter betere werking van het kwik.) Na deze braking scheen echter elke aanval van hoest, met hoeveel moeite en inspanning van alle spieren de inademing ook geschiedde, een' minder schorren of blaffenden, maar daarentegen een' meerder lossen toon te erlangen. De poeders waren nu bijna verbruikt, als op eenmaal met hevigheid zich schijnvliezen met taai slijm ontlastte. De toevallen verminderden nu, en van tijd tot tijd werden nog brokkige vliesjes
ontlast. De poeders werden herhaald, en om de 2 uren gebruikt. Den dag daaraan volgden ruime slijmige ontlastingen, die van zelf verminderden. Een eenvoudig Linct. expector. voltooide de herstelling, en het kind is tot op dezen dag nog gezond en sterk.
Het kind van den Heer P.K., oud bijna 4 jaar, van een zwak doch prikkelbaar gestel, was reeds eenige maanden lijdende geweest aan tusschenpoozende koortsen, doch was nu sinds eenigen tijd van dezelve bevrijd, en had zich dus blootgesteld aan de invloeden van het jaargetijde. Den 11den December 1819, des avonds tegen 5 ure, werd ik bij hetzelve geroepen. Ik vond het kind in de hevigste benaauwdheid, met opgezet aangezigt, uitpuilende oogen, opgetrokkene schouders, en eene korte, met medewerking van alle spieren allermoeijelijkste, piepende inademing. De schorre, blaffende mopstoon was aanwezig. Bij mijne komst was de aanval in het
| |
| |
afloopen; en de ouders verzekerden mij, niet anders gedacht te hebben, dan het kind plotseling te zullen zien sterven. Nog dient aangemerkt, dat het kind des nachts een weinig was beginnen te hoesten, des morgens eene enkele maal, en des namiddags in het geheel niet, tot aan mijne komst. (Zonderling is het, dat, in den aanvang dezer ziekte, de hevigste aanvallen tegen den avond worden waargenomen, en des daags de kinderen schijnbaar wèl, zoo niet geheel van dezelve bevrijd zijn.) Het was duidelijk, dat alhier eene hevige ontsteking, met krampachtige zamentrekking der luchtpijp en derzelver takken, aanwezig was. Ik beschouwde echter de ontsteking als de oorzaak der kramp, en, wanneer de eerste weggenomen was, moest de krampachtige zamentrekking van zelf ophouden. Bloedzuigers waren alhier niet te bekomen; en, door waarnemingen van anderen, en eigene ondervinding, overtuigd van de ontstekingwerende kracht van het zoete kwik bij kinderen, aarzelde ik niet, om hetzelve alhier in de reeds opgegevene giften toe te dienen, benevens de uitwendige behandeling. Het voldeed ook ten volle aan de verwachting. Na twee poeders in ééns gegeven te hebben, volgde, eenigen tijd daarna, ontlasting van ingenomen voedsel. De poeders werden vervolgens in kortere of langere tusschenpoozen, eerst om het ¼, daarna ½ en vervolgens om het geheele uur, toegediend. Des avonds 9 ure volgde wederom een ligte aan val, met walging en opgeving van eenig slijm. De hoest verkreeg nu eene lossere gedaante; de poeders werden, echter in verminderde giften, gedurende den nacht en volgenden dag voortgebruikt, en het kind herstelde onder voorgemelde eenvoudige behandeling. Intusschen verdient dit opmerking, dat, niettegenstaande het gebruik van het kwik, geene ontlasting vóór den vierden dag volgde. De noodzakelijkheid eener versterkende behandeling, na het toeval, bewees dit zelfde kind. De hoest had een' geruimen tijd nog eene losse gedaante
behouden; en, ruim eene maand daarna, werd het door een' zelfden aanval aangetast, echter in veel ligteren
| |
| |
graad. Wederom werd door mij van de vorige geneeswijze gebruik gemaakt, en daarna van een Decoct. cort. peruv. cum lichen Island., met het beste gevolg.
Dat jeugdige voorwerpen, voornamelijk kinderen, het meest door deze ziekte worden aangetast, is door de ondervinding overvloedig bewezen. Nog niet genoegzaam gehard tegen alle invloeden van het weder, zijn hunne teedere werktuigen ook daarom ligter blootgesteld aan alle vreemde prikkels. De onder anderen zoo aandoenlijke slijmhuid der luchtpijp en derzelver takken, als het orgaan der Croup, wordt bij hen ook, om deze redenen, door een' rheumatischen prikkel gemakkelijker aangedaan. De vermeerderde toevloed van bloed, naar mate van de hevigheid des prikkels, met eene daarvan onafscheidbare vermeerderde werkzaamheid der fijne afscheidende vaten, en opwekking der gevoelige zenuwen, oesenen, te zamen genomen, hun versterkt werkvermogen op de spiervezelen der luchtpijp, en noodzaken haar tot eene krampachtige zamentrekking. Op deze wijze verklaar ik mij het ontstaan, het ontstekings- of eerste tijdperk der Croup.
De benaming van vliesachtige keelontsteking doet vooronderstellen, dat men het wezen der ziekte in een valsch gevormd vlies in de luchtpijp stelde. Verscheidene lijkopeningen van aan Croup gestorvene kinderen vertoonden intusschen geen het minste spoor van zulk een vlies, maar wel een witachtig slijm. Deze toestand is door onderscheidene Schrijvers, voornamelijk door wichmann, uitmuntend beschreven, en met den naam van Asthma periodicum Millari bestempeld, en dus door hen zeer onderscheiden van de Croup opgegeven; hebbende, naar hun gevoelen, kramp tot oorzaak, waartegen de moschus dan ook in het bijzonder wordt aangeprezen. De overeenkomst van kenteekenen in beide gevallen, en het reeds door mij aangemerkte, doet, naar mijne gedachte, met het meeste regt, vooronderstellen, dat men niet genoegzaam op de onderscheidene tijdperken der ziekte gelet hebbe. Alle ontstekingen der ademhalingswerktuigen
| |
| |
hebben eene strekking tot exsudatie. (B.v. het slijmvlies van den neus, zoo dikwerf aan rheumatische ontsteking onderhevig, heest tot uitgang eene vermeerderde afscheiding van slijm.) Deze exsudatie is echter het gevolg of de uitgang, geenszins het wezen, der ziekte: dit laatste bestaat in de ontsteking zelve, met geneigdheid ter uitzweeting. Dat nu dit eerste tijdperk reeds doodelijk zijn kan, heeft mij zelf een voorbeeld geleerd, en bevestigen de bovengemelde lijkopeningen. De ondervinding, die toch boven alles moet geraadpleegd worden, heeft mij doen opmerken, dat prikkelbare, ligt aandoenlijke gestellen, met vaste vezelen, bij het ontstaan der ziekte, terstond door de hevigste toevallen werden aangedaan; zoo als ook in onze tweede waarneming ten duidelijkste het geval was. Daarentegen, bij minder gevoelige en meerder saprijke kinderen, is het eerste tijdperk minder kenbaar door gevaar dreigende toevallen, en houdt aldus eenige dagen aan, tot dat eindelijk de vermeerderde afgescheidene plastische lympha zich tot vliezen vormt, en aldus een werktuigelijk beletsel ter ademhaling wordt daargesteld, dat alsdan de hevigste toevallen veroorzaakt, en dikwerf in dit tweede tijdperk met nog meerdere gewisheid het lijdertje wegrukt. De meeste aan Croup gestorvene kinderen waren ook van dezen aard. Een treurig voorbeeld, ten bewijze van het gestelde, kan ik niet voorbij hier nog mede te deelen.
Den 24sten December 1814 werd ik geroepen bij den éénigen zoon van K.S., oud 9 jaar. Bij mijne komst was het kind welvarende, doch, volgens het verhaal van aanverwanten, eenige dagen zwaar verkouden en hoestende: daar dit laatste thans heviger werd, had men mij geroepen. De hoest was hevig en blaffend, en, volgens getuigenis van het lijdertje, raauw en pijnlijk. De ouderdom van den zieke, de lange duur van den hoest, en wel voornamelijk de weinige bekendheid met deszelfs waren aard (Croup), deed mij denzelven miskennen. Een gewone uitwasemende en verzachtende drank werd door mij voorgeschreven. Het gevolg van dezen was wel uit- | |
| |
waseming, maar geene vermindering van den hoest. Thans werd de gewone Geneesheer geroepen. Zijn Ed. gaf een dergelijk verzachtend en uitwasemend voorschrift, ordonneerde eene pap, rijkelijk met Flor. sambuci bedeeld, op de keel te appliceren, en het lijdertje tevens bloot te stellen aan den damp van heet water op bovengemelde kruiden. Den volgenden dag, 26 December, was nog alles in denzelfden toestand; het voorschrift werd herhaald, en, in stede der emolliérende pap, eene spaanschevliegpleister geappliceerd. Des avonds werd ik wederom geroepen; de aanvallen dreigden verstikking; het aangezigt was opgezet, de inademing moeijelijk, en het gansche ligchaam in eene onbegrijpelijke krampachtige spanning. Thans eerst herkende ik den dood dreigenden vijand. Meergemelde poeders werden door mij voorgeschreven, (echter moet ik aanmerken, dat het kwik met meerdere beschroomdheid door mij werd aangewend, en dus niet in die gifte, als ik hetzelve naderhand heb toegediend) doch gebruikt zonder eenig gunstig gevolg. Des morgens werd door mij een braakmiddel gegeven, waardoor, met een' hevigen verstikkingsaanval, zwartachtige verdikte slijmvliezen ontlast werden. Niettegenstaande dit, volgden de aanvallen korter en heviger op elkander. Thans werden, door den Geneesheer, bovengemelde
poeders rijkelijk met moschus bedeeld, bevolen een' wollen lap om den hals te slaan met Ung. mercur. et lin. vol., en bij herhaling clysmata's te appliceren. De gansche nacht werd door het lijdertje in onbeschrijfelijken angst doorgebragt, tot des morgens 11 ure van den 28sten, als wanneer een laatste stuipachtige aanval een einde maakte aan een tooneel, dat ik nimmer verschrikkelijker heb bijgewoond, en alrijd, bij de behandeling dezer ziekte, in mijn geheugen een droevig aandenken zal behouden. |
|