bovengedeelte van de helling waren verscheidene bronnen, die zich weldra in het zand verloren.
Deze bronnen nu zijn oorzaak geweest van het onheil, welk in onze gewesten, waar noch ijsbergen zijn, noch aardbevingen plaats grijpen, bijkans éénig is in zijne soort. Het water der bronnen heeft, van tijd tot tijd, groote onderaardsche holten gegraven in de zandlagen, tot dat eindelijk de gansche oppervlakte van den grond, met de kerk, de huizen en de tuinen, als op asgezonderde zandzuilen rustte, welke van dag tot dag zwakker werden. Het is twijfelachtig, of ook misschien onderaardsche verbranding van koolstoffen hebbe medegewerkt tot het ongeval.
Sinds geruimen tijd had men opgemerkt, dat de grond hier en daar verzakte. De muren waren gescheurd, en de deuren sloten niet meer. Het kwaad nam allengskens toe; tot dat, vóór eenige weken, in het midden van den nacht, een groot gedruisch zich deed hooren. Alles ontwaakte, en men gevoelde eene zeldzame beweging van den grond; het scheen, dat de aarde wegzonk, en zich ten zelfden tijde voorwaarts bewoog. Men vlugtte, men dreef het vee weg, en wachtte, op eenigen afstand der plaats, den dag. Hij verscheen, om het beeld der verwoesting te verlichten! De helft van het dorp was verdwenen. Daar, waar nooit huizen bestonden, zag men de toppen van daken en schoorsteenen uit den grond steken. De heuvel, de kerk en de pastorij waren almede verdwenen; en op eenigen afstand van daar zag men een chaos van stukken en brokken, van aarde, van puinhoopen, afgewisseld met wijde kloven. De kerk bevindt zich tegenwoordig tachtig voeten beneden de plaats, waar dezelve eertijds stond; zij is in twee deelen gespleten, en half begraven onder de puinhoopen. Hier ziet men een' omvergeworpen klokkentoren, daar een' waren modderpoel; standbeelden, schijderijen van Heiligen, veestallingen, alles door elkander. De Eger is uit hare bedding geweken, en, waar zij eene baai vormde, ziet men opeengehoopte aarde. Het kerkhof is niets dan een molshoop. Geheel de landstreek is van gedaante veranderd. Op vele plaatsen ziet men de laag groeiaarde met zand bedekt. Zulks moest gebeuren, omdat de Eger de steunsels der lagen van den heuvel had doorsneden, welke vrij sterk naar de rivier afhelden. Men moet deze verwoesting zien, om er zich een juist denkbeeld van te kunnen