herinneringen, aanwijzingen en opwekkingen in vele handen, bevelen dezelve vooral ook iederen Organist aan, die de zingende Gemeente door het orgelspel leiden moet, en twijfelen geenszins, of menig Leeraar, voorganger en leek vindt zich door de lezing opgewekt, om handen aan het werk te slaan, en te doen in zijnen kring, wat hij kan. Het boekje geeft bij de lezing vermaak, en men zal er veel in aantreffen, algemeen minder bekend of vergeten, hetwelk echter verdient, dat men het kenne of herinnere. Veel konden wij er van aanstippen, maar verwijzen liever naar het werkje zelve, dat zeer lezenswaardig is. Het volgende, niet geheel, maar toch bij menigeen' onbekend, zij ter kleine proeve:
‘In het jaar 1024 vond zekere Monnik, guido aretinus, het vijfstrepig notenstelsel, in plaats van de zeven punten, welke tot dien tijd toe in gebruik waren; zijnde de noten, niet vóór den jare 1338, door eenen jean de muris, Doctor der Sorbonne te Parijs, uitgevonden. Hierbij voegde de genoemde aretin de benamingen van ut, re, mi, fa, sol, la, ontleend uit de voorste lettergrepen van den bekenden Latijnschen Lofzang ter eere van den heiligen joannes:
Ut queant laxis Resonare febris, Mira gestorum Famuli tuorum Solve polluti Labii reatum,
Sancte joannes!
De zevende letter ci heeft hij er bijgevoegd, naardien dezelve in den genoemden Lofzang niet begrepen was. - Deze uitvinding is, bijzonder voor de Zangmuzijk, van de grootste nuttigheid geweest.’