van den Bijbel uit het regte oogpunt, en dus tot onzenuwing van zwarigheden, tegen hem ter goeder trouwe gekoesterd, zoo hoop en vertrouw ik toch genoeg gedaan te hebben, om hen, wien het om waarheid te doen is, op den weg te helpen, en achterdocht in te boezemen tegen alle, uit de hoogte gesprokene, bedenkingen te zijnen nadeele.’ - Een aantal opstellen van meer- of mindere uitgebreidheid volgen, hebben eene treffende Bijbelsche uitspraak of geschiedenis ten grondslag, en alle het doel en de strekking, om den Lezer te doen voelen: ‘Juist zoo als het hier geschreven staat, vindt gij het in uw' eigen' geest, in uw eigen leven, in uw eigen hart.’ Het is den Schrijver niet te doen om het bevestigen van leerstellingen, ook niet om zedeleer zonder dezelve, maar om, ten aanzien van beide, zuivere Bijbelwijsheid, als in den mensch en zijn leven voorhanden, te doen opmerken. Het spreekt van zelve, dat daardoor bij ieder vertoog het heilige boek hoog in onze schatting rijzen moet.
Hij, wien het enkel om moraal, of om ouder- of nieuwerwetsche dogmatiek te doen is, mag het boek ter zijde leggen; hij zou zich bij de lezing bedrogen zien, zoo ook hij, die hier eigenlijk gezegde uitlegkunde verwacht. Maar, wien het om overtuiging en warmte bij het lezen van den Bijbel te doen is, en gaarne, hoe meer hij veredeld en gezuiverd wordt door den Bijbel, dien Bijbel des te vlijtiger gebruiken en des te hooger waarderen wil, die leze dit boek, waarvan hij de lezing zekerlijk meermalen herhalen zal, en met ons de voortzetting, op welke hoop gegeven wordt, wenschen.
Het zal den Lezer intusschen gaan zoo als ons: bij de hooge waardering van het verstand, den smaak en het gevoel van den Schrijver, zal hem het eene stukje wel eens meer dan het andere behagen; maar hij zal tevens inzien, dat, den Schrijver zijn inzigt en gevoel te willen betwisten, vitterij en eene groote mate van onverdraagzaamheid zou kenmerken.
Het boek is voor den beschaafden stand gesteld. Wat stijl, toon en wijze van behandeling betreft, deze zijn