| |
Willem Tell, Tooneelspel in vijf Bedrijven, uit het Hoogduitsch van F. van Schiller, in de voetmaat van het oorspronkelijke overgebragt door A. Doijer, T.z. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1821. In gr. 8vo. XII en 170 Bl. f 2-18-:
Het verheugt ons niet weinig, hier van eene bekwame hand de vertaling te ontvangen van een der meesterstukken des grooten Dichters, waarop zich Duitschland beroemt, terwijl in ons Vaderland het vooroordeel en de bedilzucht hem menigmaal smaden. Van de twee overige meesterstukken zijner rijpere jaren, de Maagd van Orleans en de Maria Stuart, hadden wij door kinker, reeds in 1808, dichterlijke overzettingen in de voetmaat van het oorspronkelijke ontvangen; met den Willem Tell is het klaverblad dier stukken, welke in dezen vorm voor ons ter overbrenging geschikt zijn, voleindigd: want de trilogie van Wallenstein heeft eenige partijen, die onzen sinaak misschien minder vleijen, (vooral in
| |
| |
Wallenstein's Lager; waarom ook de Heer benjamin constant dezelve in één Fransch Treurspel heeft versmolten;) en de Bruid van Messina is minder om den inhoud en de bewerking, dan om de heerlijke versificatie belangrijk, waarvan natuurlijk in eene vertaling te veel moet verloren gaan. Van al die stukken betwisten Maria Stuart en Willem Tell elkander, onzes inziens, den prijs der hoogste voortreffelijkheid; de eerste door nadering tot klassieke eenheid, en door de heerlijke karakterschildering; de tweede door treffende waarheid der voorstelling, overeenstemming met de volkszeden van dien tijd, en schildering van edele gevoelens en hartstogten, in tegenoverstelling met de lage bedoelingen en ontwerpen der dwingelandij. Doch elk, die dit stuk in 't oorspronkelijke leest, zal de moeijelijkheid der vertaling erkennen, welke door een aantal Helvetismen, of Zwitsersche volksuitdrukkingen, niet weinig vermeerderd wordt. Daarbij had de Vertaler te worstelen met het vooroordeel onzer Natie tegen de onberijmde jambische verzen, de voetmaat der Grieken, Latijnen, en der oude Engelsche Dichters; daar men nu eenmaal op louter gezag heeft aangenomen, dat het berijmde Alexandrijnsche vers het éénige is, waarin men Treurspelen mag schrijven. Nogtans leert de aard der zake, dat men in deze altijd deftige voetmaat de zachtere, naïve trekken, die in het huisselijke leven voorkomen, veel minder gelukkig kan schetsen, dan in den jambus, die meer overeenkomst heeft met de taal des gewonen omgangs, terwijl hij zich nogtans ook tot de grootste dichterlijke hoogte kan verheffen, waarvan shakespeare en
schiller getuigen mogen. Dit voordeel - buigzaamheid naar den aard des onderwerps - geldt vooral in een zoogenaamd romantisch of his. toriestuk, waarin men zich niet zoo stipt aan de regelen van aristoteles bindt, en meer voor het oog ten toon stelt, dan in de Fransche stukken, waar de gewigtigste gebeurtenissen in verhalen worden medegedeeld, en die dus ruim zoo geschikt zijn om gelezen, dan om vertoond te worden. Echter bemint men hier te lande, althans voor de vertooning, die stukken bij voorkeur in het deftige Treurspel. De Heer doijer heeft zich door al deze bedenkingen niet laten weêrhouden, ons eene getrouwe overzetting van den Willem Tell mede te deelen. Deze getrouwheid is niet alleen betrekkelijk, in vergelijking met die besnoeide en geknotte navolgingen van shakespeare en schiller, zoo als ducis en le- | |
| |
brun die voor het Fransche Publiek hebben geleverd, en die dan ook getrouwelijk bij ons vertaald, en terstond zonder bedenking met toejuiching gespeeld worden, (alsof wij alles liefst uit de tweede hand ontvingen!) Neen! zij heeft plaats in den volsten zin; want wij hebben deze vertaling op meer dan ééne plaats met het oorspronkelijke vergeleken, en veelal treffend juist gevonden; juister, dan (zoo 't ons toeschijnt) eene berijmde vertaling had kunnen doen. Een bewijs te meer voor de nuttigheid, om elken Dichter zijne maat en toon te laten behouden, en hem niet, gelijk op het bed van prokrustes, in Alexandrijnen uit te rekken of te knotten. Bij de lezing gevoelden wij ons beurtelings aan het Waldstädter meer, op het plein van Altorf, op den hoogen
Rutli, of op den hollen weg van Küsnacht verplaatst; wij blaken van de heiligste aandoeningen, bij den eed der vrije Zwitsers, om het Vaderland te redden, en sidderen met tell, wanneer de grimmige Landvoogd hem op het hoofd zijns lieven kinds doet mikken; kortom, wij bewonderen misschien minder, al lezende, het fraaije Dichtstuk, en de schoone wendingen des Dichters; maar wij lijden, en treuren, en juichen met de personen, welke die Dichter ons voorstelt. En deze werking is, dunkt ons, de ware, die het Tooneelspel, als zoodanig, bedoelt. Het schijnt wel, alsof zich in Tell het stuk met al te eenvoudige bijzonderheden opende; gesprekken van herders over hun vee schijnen met den deftigen gang van melpomené al te weinig te strooken; doch men bedenke, eensdeels, dat stukken van dezen aard ook eigenlijk geene aanspraak maken op gewrochten der Grieksche Muze, op den naam van Treurspelen in den engeren zin des woords, maar zich met dien van Tooneelspelen, voorstellingen van het menschelijk leven, (meestal in deszelfs hoogere oogenblikken, maar toch van het leven) tevreden houden; ten andere, dat juist deze herdertooneelen de verschijning van den held in deszelfs volle grootheid voorbereiden, als onbaatzuchtig redder van het leven eens ongelukkigen, dien niemand anders wil redden.
Aan den door schiller gekozen' vorm hebben wij nu ook te danken, dat het heerlijke tooneel van den appel ons wordt voor oogen gesteld: hetzelve zou meer dan de helft zijner waarde verloren hebben, wanneer het ons in eene bodesrol verhaald ware, zelfs met de verzen van eenen racine. Over 't algemeen zou het belagchelijk geweest zijn, in
| |
| |
een stuk als dit, waar de vrije, rondzwervende herders van Zwitserland naar de Natuur worden afgebeeld, te verlangen, dat alles b.v. in de kamer van den Landvoogd, of op een plein voor het huis van tell, kortom op ééne bepaalde plaats, asspeelde. Zulk een stuk zou een monster van onnatuurlijke regelmatigheid zijn.
Doch genoeg van het Tooneelstuk zelf. Zeggen wij nog iets van de vertaling. Wij kiezen, ter vergelijking, het derde Tooneel des derden Bedrijfs, waar twee bezoldigden van den Landvoogd den staak met den hoed bewaren. De ongedwongene taal dezer beide wachten, straks die van tell met zijn' zoon, is juist door de naïve trekken, daarin vervat, niet de gemakkelijkste ter overbrenging. En toch is elke regel getrouw en zoo veel mogelijk letterlijk vertaald; echter niet zóó letterlijk, gelijk het thans vele Duitschers verlangen, die altijd regel op regel vertalen, en daarmede wel eens hunne eigene taal geweld aandoen. De Heer doijer schroomt niet, waar het pas geeft, twee regels ineen te smelten; b.v.
Höre, Gesell! es fängt mir an zu däuchten,
Wir stehen hier am Pranger vor dem Hut.
Hoor, kameraad! wij staan hier aan de kaak.
Iedereen zal erkennen, dat deze ééne regel volkomen den zin der beide oorspronkelijke uitdrukt. Daarentegen is het half kluchtige:
Die Reverenz zu machen einem Hut!
Es ist doch, traun! ein närrischer Befehl.
al te deftig vertaald door:
Eerbiedig voor een' hoed zich neêr te buigen,
Dat is toch inderdaad bespottelijk!
Misschien zou het beter, althans getrouwer zijn:
Een compliment te maken voor een' hoed!
Dat is waarachtig toch een dwaas bevel.
| |
| |
Immers, men moet in eike vertaling ook vooral op den aswisselenden toon van het vertaalde letten. Ook zou deze half boertige toon beter op de volgende zeer goed vertaalde woorden van friesshart (de andere schildwacht) slaan:
Waarom niet voor een' leêgen hollen hoed?
Men buigt zich immers wel voor leêge hoofden.
Nog zouden wij, in de anders uitmuntend overgebragte zamenspraak tusschen tell en zijn zoontje, de vraag:
Giebt's Länder, Vater, wo nicht Berge sind?
liever niet vertalen:
Kent gij ook landen, waar geen bergen zijn?
Want dit: Kent gij, neemt veel van de naïveteit der vrage weg:
Vindt m' ook wel landen, Vader, zonder bergen?
Voor 't overige hebben wij in dit geheele levendige Tooneel geen' regel gevonden, die ons hard of stroef voorkwam. Nog slechts eene enkele aanmerking vergunne ons de geachte Vertaler: zij is, waar tell, geheel in ontroering over het bevel van gessler, in het oorspronkelijke dat vreesselijke gebod niet eens noemen durft, en geheel in gebrokene volzinnen spreekt:
Herr - Welches Ungeheure sinnet Ihr
Mir an? - Ich soll vom Haupte meines Kindes -
Nein, nein doch, lieber Herr, das kommt Euch nicht
Zu Sinn. - Verhüt's der gnäd'ge Gott - das könnt Ihr
In Ernst von emem Vater nicht begehren!
De vertaling is meer aaneengeschakeld, doch heeft daardoor ook misschien minder blijken der verwarring, waarin de geheel onverwachte last des Landvoogds tell dompelt:
Heer - wat verschriklijk werk beveolt gij mij -
Ik zou van 't hoofd mijns kinds een' appel schieten -
Neen, neen, Mijnheer! dat kan uw wil niet zijn -
| |
| |
De goede God verhoede, dat ge een' Vader
Op zulk een proef in ernst zoudt willen stellen!
Doch genoeg, en misschien reeds te veel. De geringe vlekjes worden door grootere schoonheden ver overschenen. Eene der eerste plaatsen, waar wij de vertaling met het oorspronkelijke vergeleken, was de beroemde alleenspraak van tell, vóór zijn schot op gessler; een stuk, zoo vol gevoel en poëzij, maar waarvan enkele beelden ons althans voor eene vertaling minder geschikt voorkwamen; vooral kort na den aanhef:
Ich lebte still und harmlos. - Das Geschoss
War auf des Waldes Thiere nur gerichtet,
Meine Gedanken waren rein von Mord -
Du hast aus meinem Frieden mich heraus
Geschreckt; in gährend Drachengift hast du
Die Milch der frommen Denkart mir verwandelt;
Zum Ungeheuren hast du mich gewöhnt -
Wer sich des Kindes Hanpt zum Ziele setzte,
Der kann auch treffen in das Herz des Feinds.
Ik leefde stil en vreedzaam - mijne pijlen
Had slechts 't gediert' van 't woeste woud te duchten,
Mijn ziel was rein en zuiver steeds van moord -
Gij tergdet mij; gij hebt mij opgejaagd
Van uit mijn schuilplaats, en mijn vroom gemoed
Met vreeslijk gistend slangengif vervuld:
Gij hebt mij smaak voor wreedheid ingeboezemd -
En hij, die mikken kon op 't hoofd zijns kinds,
Kan ook het hart van zijnen vijand treffen.
Men ziet, bij eenige kennis der beide talen, hoe meesterlijk deze vertaling is. Zeer oordeelkundig heeft de Overzerter de Transsubstantiatie der melk in gif weggelaten, en daarvoor gezet: mijn gemoed met gif vervuld, en het onbepaalde denkbeeld van das Ungeheure veranderd in het meer stellige: smaak voor wreedheid.
Wij kunnen dus niet anders, dan deze vertaling aan onze Landgenooten, die der Hoogduitsche tale of geheel niet, of niet genoegzaam kundig zijn, om eenen schiller te lezen, ten sterkste aanbevelen. |
|