vreemd, voor onze omstandigheden dikwijls ongeschikt, ja laf en onnatuurlijk, omdat de beste geuren door de vertaling nog verloren gingen. Verwey schrijft geen' onaangenamen stijl, voor dit genre; hij is een verstandig en gevoelig man, en heeft zelf veel droefheids door allerlei verlies ondergaan. Hij heeft, bovendien, natuurlijk gebruik gemaakt van het veelvuldige goede, dat onze eigene letterkunde, in leerredenen, zelfs verzen en zoo al meer, sedert kort heeft opgeleverd. Men zou misschien kunnen aanmerken, dat alles een weinig bloemzoet is voorgesteld; dat er bijna niet dan van regt Christelijke afgestorvenen gesproken wordt. Doch dit hangt van verkiezing en stemming af; en men loopt dan alvast geen gevaar, door eene verkeerde behandeling van het tegengestelde, wonden te openen en te doen bloeden, in plaats van ze te doen heelen. De schrijver verzuimt daarom toch ook niet, nu en dan ten minste mede een stichtelijk en waarschuwend woord te spreken. En na nu nog aangemerkt te hebben, dat ons hier en daar een Hoogduitsch woord of spreekwijze hinderde, zoo als aanstrengen en zich aangrijpen, besluiten wij met de opgave des inhouds en een klein staaltje. - Onbestendigheid. Droefheid. Troost. Christelijk gevoel. Jezus de beste trooster. Teedere betrekkingen. Gelukkige vereeniging. Descheiding. Het raadsel voor de eeuwigheid. Onverwachte dood. Het sterven in den Heer. De dood des zuigelings. De veelbelovende. De dood van een' éénigen zoon. De dood van een bevallig meisje. De bedroefde echtgenoot. De weduw. Ouderlooze kinderen. Treurende vrienden. Het rouwbeklag. De begrafenis. Het kerkhof. De dood onder verzachtende beelden. Het vertroostend geloof. Slaap, tijd en hoop. Het denken aan afgestorvenen. Opstandingsmorgen. Wederzien in de eeuwigheid. Hereeniging in de eeuwigheid. De onsterfelijkheid.
‘Helaas! eene pligtpleging, en niets meer, is veelal het rouwbeklag van de meesten. Hoe hindert het den Christelijken menschenvriend, wanneer hij, in het huis van rouw, de koude mondbetuiging aan diepbedroefde