de ziel, gaf de treffendste wenken, en drong diep in het hart. Vele der spreuken en lessen - gouden appelen in zilveren schalen - kent hij nog van buiten, en vallen hem gedurig in, bij het schrijven of spreken tot het godsdienstig publiek. Hoe, weet hij niet; maar hij miste het boekje sinds lang in zijne verzameling, en zocht het lang te vergeefs terug. Hij bedankt den Hoogeerw. Uitgever voor het groote genoegen, dat hij hem nu heeft verzorgd; bijna aan iedere bladzijde zijn voor hem dierbare herinneringen aangeknoopt, en hij herkende den ouden vriend volkomen en in ieder opzigt, al is hij dan nu, wat taal, stijl en spelling betreft, in een meer modern gewaad.
Het boekje bevat brieven van godsdienstigen inhoud, en wel grootendeels oorspronkelijke brieven, in den lavater eigenen toon, vol van den Christelijken geest, en vol lessen van levenswijsheid. Dikwijls zijn het nagenoeg spreuken, die zich daarom juist te vaster inwortelen; geheel het werkje is kern, meer zaken dan woorden. De bijlagen bestaan in twee Gebeden en twee Bedezangen.
Voor een uittreksel zijn deze hartelijke woorden niet geschikt; aan eene bloemlezing dachten wij, maar alles was en is voor ons verkwikkende en heerlijk versterkende bloem. Prof. heringa liet alleen uit een' der brieven weg, hetgeen wenk was tot physiognomische waarnemingen en oordeelvellingen. (Lavater's stokpaardje misschien.) Wij hadden dit eigendommelijke van onzen ouden vriend ook nog wel gaarne terug gehad; maar moeten echter laten gelden, dat zoo iets ten algemeenen gebruike misschien minder geschikt, en voor dezen of genen welligt gevaarlijk kon zijn. Daarentegen heeft hij de bijlagen vermeerderd met gellert's lied tegen den wellust, van hetwelk hem geene goede Nederduitsche vertaling bekend was; Mr. j. junius van hemert heeft hem deze vervaardigd. Het kan zijn, dat deze van de uitgegevene de beste is; wij herinnerden ons een en ander couplet uit eene andere, die ons misschien alleen in geschrift ter hand kwam, en die wij meenen, dat krachtiger nog het oorspronkelijke uitdrukte. Dan, dit zij zoo! wij betuigen niets dan dank.
In de aanteekening bij bl. 5 moest, meenen wij, ten aanzien der beproevingsvragen, op het Naschrift gewezen zijn, als zijnde kennelijk aldaar door lavater bedoeld.