toe aangestelde regters en regtbanken, die een werk naar deszelfs schadelijkheid beoordeelden, en hetzelve en den omloop daarvan in de maatschappij verboden, wanneer blijken mogt, dat de lezing van hetzelve schadelijk zoude zijn voor het doel van den Staat, het zij regtstreeks, het zij meer van ter zijde of indirekt.’ Naar onze wijze van zien, is dit begrip inderdaad overdreven. Immers, hoezeer wij het met hem eens zijn, dat het toezigt op het gansche gebruik der drukpers niet aan de Politie, maar aan het Regtswezen toebehoort, en hoe voorzigtig dan ook zijn eisch zij, om, tot verhoeding van willekeur, een hooger beroep in te stellen, is echter zulk een ligchaam van regters, bepaaldelijk tot het toezigt over de drukpers bestemd, in tegenoverstelling van het onvervreemdbaar regt van schrijven en drukken, zoo zeer gewaagd, dat men met de nadrukkelijkste bepalingen, zoo lang nog de Platonische Republiek niet meer dan ideaal blijft, gevaar loopt, door eenzijdige, welligt door gewoonte aangenomene, voorstellingen, zoo wel de regten van den Staat in het handhaven der algemeene rust en het bevorderen der verlichting en beschaving, als die van afzonderlijke Burgers te schenden; terwijl er toch, blijkens de ondervinding, duizenderlei vraagstukken zijn, waarover in unam et alteram partem kan gedacht en getwist worden, zonder dat de hoogste menschelijke schranderheid en doorzigt in staat zijn dezelve te beslissen, en de invoering eener regterlijke uitspraak over waarheid of onwaarheid, schadelijkheid of onschadelijkheid enz. in vele gevallen een uiterste zoude zijn, dat, uit hoofde der heiligheid van het grondbeginsel, zorgvuldig dient vermeden te worden.
Met de gestrenge nasporingen des Schrijvers vervallen dan ook van zelve alle die onderscheidene soorten en benamingen van Lands-, Stads-, Dorp- of Polder-, burgerlijke, regterlijke of beschavings-, geneeskundige of Strafregts-Politiën, welke de verschillende kring der menschelijke betrekkingen en werkzaamheden heeft uitgevonden; en kan en moet iedere derzelve, met afscheiding van alles, wat het grondbegrip der bedoelingen van de menschelijke maatschappij noodwendig voor beschaving, regt en veiligheid vordert, teruggebragt worden tot die eenige en voorname zorg, om den burgeren de meeste voordeelen der zamenleving en het verhoeden der meeste nadeelen te verzekeren.
De kundige Schrijver van dit werkje, zijne onverdeelde aan-