| |
De Venerische Ziekten in hare verschijnselen, uitwerkselen, aard en geneeswijze volledig behandeld, door F. Swediaur, M. Dr. II Deelen.
(Vervolg en slot van bl. 521.)
In het eerste deel heeft de Schrijver over zoodanige ziekten gehandeld, welke uit een' onzuiveren bijslaap ontstaan, de genitalia, of, door zamenstemming, andere deelen van ons ligchaam, aandoen, en aanleiding kunnen geven tot het ontstaan der eigenlijke Venusziekte. Het is over deze, over de algemeene lues syphilitica, en derzelver uitwerkselen op bijzondere gedeelten van het menschelijk ligchaam, dat hij, in de eerste plaats, in het tweede deel handelt. Hetzelve bevat buitendien nog verhandelingen over eenige verwante onderwerpen, namelijk de kwikziekte, eenige ziekten, welke met de syphilis overeenkomst hebben, en de kwikmiddelen, in derzelver verschillende bereidingen, gebruik, enz.
In het eerste Hoofdst. spreekt swediaur over de kenteekenen, de wijze van ontstaan, den aard en de uit- | |
| |
werkselen der algemeene Venusziekte. Hij vereenigt zich met de meeste kunstgenooten, in te erkennen, dat de bijzondere kenteekenen zeer duister zijn. Hij vond echter, dat de ziekte zich meest het eerst in de keel openbaart, vooral bij vrouwen. Onder de wijzen, waarop dezelve wordt medegedeeld, telt hij, door vele waarnemingen daartoe gebragt, de overerving, zelfs door verscheidene geslachten. Hij schijnt het voorts daarvoor te houden, dat er bij deze kwaal eene eigenlijke ontaarding der sappen plaats heeft, door een eigenaardig gif, of smetstof, te weeg gebragt, en dat dit gif zijne schadelijke werking op alle deelen van het gestel kan uitoefenen, hebbende men zelfs syphilitische longtering waargenomen. Eene nadere bepaling van de eigenlijke zitplaats der ziekte, zoo als die door sommigen in het watervaatgestel, door anderen in dat der slijmvliezen wordt aangenomen, vinden wij hier niet. Wij zouden evenwel zeggen, dat het syphilitisch gif vooral de slijmvliezen, en de deelen, daarmede naast in verband staande, (het beengestel) aandoet. - Het tweede Hoofdst. beschouwt de behandeling der ziekte, en wel bepaaldelijk door het kwik; waarbij swediaur zich vooral beijvert, om de voorzorgen aan te wijzen, welke men bij eene kwik-cuur te nemen hebbe, en waaronder hij, met reden, telt de bevordering van de werking der huid, en eene zachte vermeerdering van de temperatuur des ligchaams. Hij dringt ook zeer aan, om de nadeelige werkingen van het kwik, bij tijds, tegen te gaan; maar beweert oordeelkundig, dat men het daarom nooit geheel moet laten varen, noch denken, dat de Venusziekte overwonnen is, als zich de teekenen der kwikziekte vertoonen. - Het derde Hoofdst. spreekt over de plaatselijke behandeling van de uitwendige gevolgen der ziekte. - In het vierde en vijfde Hoofdst. wordt de
wijziging van de kwik-cuur bij zwangeren en kinderen opgegeven. Swediaur is van oordeel, dat die behandeling bij de eersten, zonder vrees voor miskramen, moet worden voortgezet. Zeer kleine kinderen moet men het kwik door het zog, of door de melk eener geit of ezelin,
| |
| |
welke kwik gebruikt, bijbrengen. Naderhand kunnen zij zachte kwikmiddelen bijzonder goed verdragen. - Na dus over het gebruik van het kwik gesproken te hebben, levert swediaur, in het zesde Hoofdst., eene beschouwing van de manier, waarop het kwik op het menschelijk ligchaam werkt. Na onderscheidene gevoelens opgegeven en overwogen te hebben, komt hij tot het besluit, dat de kwikbereidingen eene scheikundige verandering te weeg brengen, en het gif, als 't ware, dooden. De proef van Dr. harrison, welke hij aanhaalt, schijnt dit althans te leeren; waarbij wij kunnen voegen, dat menschen, die veel met kwik moeten omgaan, zelden door syphilitische ziekte worden aangetast. - Hoofdst. zeven loopt over de verschillende manieren, om het kwik uitwendig in het ligchaam te brengen; hier vinden wij veel voortreffelijks over de kwikïnwrijvingen. - In het achtste Hoofdst. spreekt de Schrijver over de kwijling, als een uitwerksel van het kwik; hij toont aan, dat dezelve geheel niet noodig is voor de genezing, maar veeleer schadelijk, en de middelen, om dit toeval tegen te gaan, waaronder wij, met verwondering, het sulfuret. calc. niet vonden. - Hoofdst. negen en tien handelen over de gecompliceerde en vermomde syphilitische ziekte. De vereeniging met de scheurbuik is het moeijelijkst te genezen; die met arthritische en rheumatische ongesteldheid komt, ook volgens onze ervaring, het meest voor. - In het elfde Hoofdst., over de syphilitische ziekten, welke niet voor het kwik wijken, schrijft swediaur dit zeer te regt aan bijkomende omstandigheden toe, inzonderheid aan eene min gelukkige keuze der kwikmiddelen, derzelver onregelmatige aanwending, het gestel van den lijder, en andere bijkomende ziekten. Intusschen geeft hij toch enkele voorbeelden op, dat het kwik niets baatte, zelfs schadelijk was,
althans onder eene warmere luchtstreek, zoo als in Mauritanië, Abysinië. - Als van zelf wordt nu de Schrijver geleid, om, in het twaalfde Hoofdst., de geneesmiddelen tegen onze ziekte te beschouwen, waarin geen kwik is. Hij verdeelt dit in drie
| |
| |
Afdeelingen. De eerste handelt over de zuurstofhoudende geneesmiddelen, inzonderheid sommige zuren, en bevat eene reeks van waarnemingen, waaruit blijkt, dat die middelen somtijds helpen, meest echter weinig of niets baten. Men is, bij het beproeven van die middelen, van eene verkeerde onderstelling uitgegaan; dat, namelijk, de kwikbereidingen door derzelver zuurstof werken; terwijl vele zeer werkzame bereidingen of geen of weinig zuurstof bevatten. Intusschen blijven die waarnemingen zeer belangrijk, zoowel wegens de uitwerking der zuren op de ziekte, als wegens de verschijnselen, die zij op het geheele gestel der lijders te weeg bragten. In de tweede Afd. spreekt hij over eenige andere middelen, onder welke hij de salsaparilla bovenaan stelt, die inderdaad haren roem handhaaft. Van het opium heeft hij ook goede diensten gehad, maar nooit zonder kwik, of zonder dat er ten minste te voren kwik gebruikt was. Als het laatste lang vruchteloos gebruikt was, werkte het opium uitmuntend. Ook hier schijnt het ons toe, dat de genezing aan het kwik is toe te schrijven, en dat het opium, welligt door eene te groote prikkelbaarheid te verstompen, de hindernissen wegnam, waardoor het kwik te voren niet kon werken. De derde Afd. loopt over eenige minbekende middelen en arcana, vooral over de beroemde rob antisyphilitique van laffecteur, waarvan de Schrijver niet veel goeds zegt, en beweert, dat zij wel degelijk sublimaat bevat. De Vertaler ontkent het laatste, op grond van een onderzoek, door het Genootschap Arti Salutiferae in 't werk gesteld, en beweert tevens, dat wij in die rob een uitmuntend geneesmiddel hebben, evenwel meer, zoo wij de noot op bl. 121 in aanmerking nemen, tegen de kwikziekte. Maar dan verdiende zij eer den naam van rob antimercuriel, dan dien van antisyphilitique.
Ook rijmt dit niet zeer met hetgene de Schrijver zegt omtrent de uitwerkselen, welke hij van dat geneesmiddel heeft waargenomen, zwellingen van den mond b.v., kwijling enz., waaruit men toch zoude opmaken, dat er wel kwik in was. Wij dienen dus ons
| |
| |
oordeel nog op te schorten, te meer, daar uit den toon van swediaur genoegzaam blijkt, dat hij hier niet geheel onpartijdig is. - Over de droppels van besnard, welke in Duitschland veel geruchts gemaakt hebben, zegt swediaur weinig, en de Vertaler wijst hier, met reden, zijn' lezer naar hufeland's Journal.
Hiermede stapt de Schrijver van de beschouwing der syphilitische ziekte af, en gaat nu over tot die der nadeelige gevolgen van het daar tegen meest gebruikt wordend geneesmiddel. Het dertiende Hoofdst., namelijk, handelt over de kwikziekten. De Schrijver maakt hier eene onderscheiding tusschen de uitwerkselen, welke de kwikmiddelen, als zuurstofhoudende middelen, hebben; die, welke een gevolg zijn van eene eigenaardige kwaadsappigheid; en, eindelijk, die door het kwik, als metaal, veroorzaakt worden. Het is buiten twijfel, dat het kwik, op verschillende wijzen aangewend, verschillende uitwerkselen te weeg brengt, en dat b.v. de ziekten, waaraan de vergulders zijn blootgesteld, dikwijls een geheel ander voorkomen hebben, dan die van zulke lijders, welke inof uitwendig met het kwik behandeld zijn. Doch het is zeer twijfelachtig, of dit daaraan is toe te schrijven, dat de kwikbereidingen nu eens door hare zuurstof, dan weder door het metaal werken. In een' hevigen graad en langdurig werkende, schijnt eene kwikvergiftiging altijd het zenuw- en spiergestel aan te doen, en dit moest dan vooral bij vergulders plaats hebben, die deszelfs dampen gestadig inademen. Bij het overwegen van de geneeswijze voor deze ziekte heeft de Schrijver niet genoeg gedrongen op het gebruik van de kalkzwavel, en schijnt zelfs (bl. 338) de werking van dat en dergelijke middelen aan de alkaliën toe te schrijven, daar de zwavel veeleer het hier werkend bestanddeel is. Opmerkelijk is hetgene hij elders in dit Hoofdst. aantoont; dat, namelijk, de scherpere kwikbereidingen bijna gelijksoortige uitwerkselen te weeg brengen als de scherpe zuren, en dat sommige dier verschijnselen gelijkheid hebben met hetgene bij den honigpisvloed wordt waargenomen. De Schrijver prijst hier zelfs, met ande- | |
| |
ren, het gebruik der zwavelwaterstofzure ammonia aan, in de laatstgemelde ziekte mede van zoo veel vrucht. Het komt ons
waarschijnlijk voor, dat de zwavelkalk op dergelijke wijze werkt. Onder de tegengiften tegen het kwik, althans tegen deszelfs gevaarlijkste bereiding, maakt noch Schrijver noch Vertaler (van den laatsten hadden wij dit verwacht) melding van het eiwit, hetwelk toch oneindig meer vermogend is dan de kina of dergelijke middelen.
Het veertiende Hoofdst. dient ter bestrijding van eenige vooroordeelen, vooral omtrent de ongeneeslijkheid der syphilitische ziekte. - Van het vijftiende tot het achttiende spreekt swediaur over eenige met de syphilitische verwante kwalen, en toont de overeenkomst aan, welke de eerstgemelde, zoo als zij in de 15de eeuw is waargenomen en beschreven, met de van 1770-80 in Kanada ontdekte, met de Sibbens in Schotland en de Yaws in Afrika heeft, alsmede haren vermoedelijken oorsprong uit de Elephantiasis, of knobbelachtige melaatschheid. Van de eerstgemelde dezer ziekten maakt de anders zoo naauwkeurige sprengel, zoo ver wij hebben kunnen nagaan, geene melding.
Van het negentiende Hoofdst. volgt nu eene nadere beschouwing der kwikmiddelen, welke de Schrijver in den loop dezes werks, als de werkzaamste tegen de syphilis, heeft doen kennen, en eindelijk, als een aanhangsel, onder den titel van Pharmacopoea Syphilitica, eene zeer volledige reeks van voorschriften, in de Latijnsche taal opgesteld. Wij vinden dit voor minkundige en eerstbeginnende Geneeskunstenaren ten uiterste nuttig, mits men er zich niet te slaafs aan binde. Ook de aanmerkingen in het eenëntwintigste Hoofdst., over het gebruik en de keuze der kwikmiddelen, verdienen alle behartiging, inzonderheid wat er gezegd wordt over de voorkeuze, aan de zachtere bereidingen te geven. Ook wij hebben het bijtend sublimaat vooral dienstig gevonden ter spoedige beteugeling van zeer hevige syphilitische toevallen, minder om eene duurzame genezing te weeg te brengen. - | |
| |
De scheikundige aanmerkingen, in het twintigste Hoofdst. medegedeeld, zijn ons, over het algemeen, minder bebelangrijk, en vele zelfs zeer verkeerd, voorgekomen. Dit Hoofdstuk ware beter weggelaten, of naar den tegenwoordigen staat der wetenschap en de tegenwoordige behoefte omgewerkt. Wie onderscheidt thans zoo vele kwikoxyden? wie kent er zoutzuur kwiköxydule? vindt in deszelfs bereiding, en die van het bijtend sublimaat, door sublimatie, gevaar? enz.
De Vertaling is, over het geheel genomen, getrouw, duidelijk, vloeijend. Hier en daar stieten wij op misstellingen; b.v.I. 474. voorloop der rozemarijn, voor geest van; 520. kali carbonicum - potassa fusa; het eerste is niet gegoten potasch. II. 21. galachtig gedeelte des bloeds in de beenderen; wat is dit? 29. In de noot heeft de Vertaler den Schrijver niet begrepen, die niet spreekt over het heerschend karakter der ziekte, maar over het heerschend symptoma; 35. knoopen voor puisten (boutons); 52. hommes de l'art is niet: menschen der kunst, maar: kunstoefenaren, geneeskundigen. 73. citroenzalf voor ungcitrinum, l. citroengele zalf: want het is naar de kleur, dat die zalf dien naam draagt. Ook vonden wij vele zinstorende drukfouten. |
|