| |
| |
| |
Tafereelen uit het noordelijk gedeelte van Duitschland. Door Dr. Meijer, Domheer. Naar het Hoogduitsch. Met Platen. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. In gr. 8vo. 386 Bl. f 3-12-:
Dit in schoonen stijl geschreven, en ook alzoo vertaald, werk behelst een aangenaam onderhoud. Het begint met eene, uit de ziel opwellende, klagte over Hamburgs verwoesting en tegenwoordigen gezonken staat. Op deze volgt eene beschrijving van de groote, door davoust over de beide armen der Elbe, van de Hamburger-poort af tot aan de slotpoort van Haarburg, geslagene brug, lang 1 1/12 Duitsche mijlen, de Duitsche mijl = 2 uren; dus veelligt de grootste brug in de bewoonde wereld, en door de Hamburgers de brug des Duivels genaamd; en inderdaad - zegt de schrijver - is zij ook in vele opzigten een werk des Duivels te noemen. Ook in en om Haarburg zijn nog de sporen van verwoesting en moedwil; maar de Franschen hebben goede wegen aangelegd. De Lunenburger-heide is niet zoo erg als vele reizigers haar maken, en nog al vrij winstgevend, door inzameling van wilde vruchten en bijen- en schapenteelt. Het geschetst contrast tusschen de noord-Duitsche heidorpen, door de Franschen zoo veracht, en de dorpen om Parijs, geeft van deze laatste een akelig denkbeeld. Aanvallig en uitnoodigend is de nadering van Zelle aan beide zijden. De schrijver verwijlt bij het monument in het voormalig verblijf (oud Hertoglijk slot) en bij de doodkist der verstootene carolina mathilda; doch de geschiedenis dezer Koningin wordt onduidelijk, in algemeene omtrekken, gegeven. Zoo wel ten aanzien van de omstreken als de inrigting der stad zelve, den edelen aard der voornaamste bewoneren, derzelver smaak, kunstliefde, omgang en liberale denkbeelden, verschijnt Hanover in een bekoorlijk licht. Uitweiding over Göttingen.
Het bekoorlijk dal van Bruggen is dit- | |
| |
maal de grens van des reizigers togt naar 't zuiden. Van dit dal, en des reizigers herinneringen uit zijnen akademietijd te Göttingen, ontvangen wij eene liefelijke beschrijving. Landgoed van bennigsen, en karakter van dezen verlosser van noord-Duitschland. De geneesbronnen van het Weser-gebergte uitvoerig beschreven. Buckeburg levert herinneringen op aan doorluchtige personen, en de kerk dier stad bevat een kostbaar praalgraf, maar hetwelk aan de verbastering der Nederlandsche school in de XVIIde eeuw herinnert, alsmede aan de Italiaansche kunst. De Westfaalsche poort en de klippen maken den ingang uit tot de klassieke velden, waar herrmann de Romeinsche legioenen overwon; van welke velden eene bijgevoegde plaat, verkleinde nabootsing van eene grootere, door tischbein op de plaats zelve ontworpen, een gezigt oplevert. De knorrige en inhalige hospes eener kleine herberg op den Mons Antonii - thans Jakobsberg - was moeijelijk te bewegen om eenige schoten te doen uit zijne kleine kanonnen, geplaatst ten einde den merkwaardigen weêrklank tegen den berg aan de poort, en tegen het, aan deszelfs voet liggend, steedje Hansbergen, te doen hooren. De gezigten op de rotshoogten van het Weser-gebergte verklaart de reiziger, door penseel noch pen te kunnen afgebeeld worden. Wat hij echter van deze omstreken zegt, deed ons het onvoldoende, en te vergeefs het verlangen naar eigene aanschouwing prikkelende, van schilderachtige (pittoreske) beschrijvingen gevoelen. De velden, rivieren en bosschen dragen hier allen eenen geschiedkundigen naam, aan varus nederlaag herinnerende. Geschiedenis en
gesteldheid van het gastvrij klooster Loccum, en de veelzijdige verdiensten van deszelfs Prior. Het biduur aldaar is zeer stichtelijk, de kloosterkerk eenvoudig, de bibliotheek van het klooster niet onbelangrijk, en het bosch van Loccum zeer schoon aangelegd, dragende, volgens oud gebruik, den naam van het Paradijs. De ‘terugblik op schriktooneelen’ is merkwaardig door de schets, die daarin gegeven wordt van de lage en angstvallige houding van
| |
| |
davoust bij zijnen terugtogt, en belangrijke ontboezeming en aanmerkingen. - De reiziger is nu in zijne vaderstad Hamburg teruggekomen, en heeft den togt, die de eerste helft van dit werk beslaat, geëindigd.
De tweede helft bevat eene reis in Holstein, in den zomer van 1815. De intrede in dit land, waarvan de reiziger zich het schoonste denkbeeld had gevormd, beantwoordde aan dit denkbeeld in geenen deele; want tegen de heide, die hij over moest, was de Lunenburger een lusthof. Aan gene zijde van Segeberg verandert echter het tooneel. Deze landstreek bezit waarschijnlijk eenige volkaansche eigenschappen, en sommige natuuronderzoekers kennen aan den Ascheberg eenen zoodanigen oorsprong toe. De oude blinde jager horn, op het landgoed van Ascheberg, eene merkwaardigheid in velerlei opzigt. Uit Ascheberg doet de reiziger eenige vermakelijke uitstapjes naar naburige oorden; en met de verzekering, dat zij zuivere, onvervalschte waarheid is, ontvangen wij bij deze gelegenheid een verhaal van eene droomverschijning, welke den Hamburgschen bekwamen portretschilder gröger in staat stelde, de overledene echtgenoote van den Deenschen Majoor B*****, nooit door hem gezien, welgetroffen te schilderen. De reiziger nadert het ontzaggelijk schouwspel der Oostzee; maar het genot wordt verbitterd door de, hier en door bijkans geheel Holstein, met losse granictklompen bestrooide wegen. De schilderachtige beschrijvingen der landgoederen aan de Oostzee, door den reiziger gegeven, zijn voor geene uittreksels vatbaar; met belangstelling zullen zij gelezen worden. Te Kiel werd door de studenten, op eene, hun door een overoud akademisch regt vergunde, wijze, het krooningsfeest des Konings gevierd. Instituut tot onderwijs in de boomkweekerij Dusternbrook, waar niet ver af is de inrigting tot onderwijs in de vruchtboomkweekerij. In geheel Holstein, maar inzonderheid in deze streken, is het legioen groote
raven, die, indien de, tot hare afwering aangestelde, gewapenden slechts eenen enkelen avond hunnen pligt verzuimen, binnen weinige uren alle vruchten ver- | |
| |
slinden, eene vreesselijke verschijning en eene wezenlijke landplaag. Voor eene bijzondere verzameling van schilderstukken, platen en teekeningen, is die van den Heer schmidt, te Kiel, bevattende schilderstukken twaalfhonderd-en-vijstig, teekeningen duizend, en koperen platen niet minder dan tweeëntwintigduizend, al zeer merkwaardig. De Harmonie, een Instituut voor wetenschappen en voor gezelligheid, dient echter meest de laatste. De tolregten in het kanaal van Kiel zijn wel aanzienlijk, indien, vóór eenige jaren, een Oostindisch schip achtduizend thaler, berekend tegen eenen schelling van den thaler = circa twee gulden Holl., van de waarde der lading moest betalen. Wijders volgen weder beschrijvingen van onderscheidene landgoederen in de omstreken van Kiel.
Het eigenlijk tijdstip van de verbetering der landhuishouding in Holstein bereikt nog in lang geenen halven menschelijken ouderdom. De afschaffing der lijfeigenschap had er den krachtigsten invloed op; gelijk ook het klassiek werk van den kundigen agronomist thaer. Stijgende prijzen en verhoogde opbrengsten van het land dwongen den eigenaar, naar het meeste voordeel uit te zien. Bijzonder nuttig is de bemesting met mergel; doch is een verkeerd of overdreven gebruik van dit middel vergiftig en doodelijk. Na den landbouw is de veeteelt van belang in het Holsteinsche; beloopende het getal der melkkoeijen op groote landgoederen vaak van drie- tot vijfhonderd, welke de Hollanderijen, of melkhuizen, den geheelen dag in beweging houden. De zuivere jaarlijksche opbrengst van eene goede koe wordt op 24 thaler geschat. Gevaarlijk zijn de stieren voor den wandelaar; veelligt nog gevaarlijker de stootende rammen; voor plagende kinderen ook de getergde mannetjes van de ganzen. Eene soort van oproerigheid, genaamd het doorbreken, vindt ook soms onder de kudden plaats. Met schapensokkerij houdt men zich in Holstein weinig op. Kleine boeren en handwerkslieden in de dorpen beoefenen met ijver de bijenteelt. Van merkelijk aanbelang is de vijvervisscherij. Bij het zegenrijk gevolg des landbouws voegde zich een onheil, namelijk de zucht tot het koopen en zwendelen van landgoederen, benevens uitsporige bouwlust. Deze veroorzaakten uitsporige houtvellingen; en, in verband met deze misbruiken, veroorzaakten de uitzuigende Franschen het bederf van zeer vele grondeigenaars.
| |
| |
Na deze uitweiding over den Holsteinschen landbouw ontvangen wij weder een aantal schilderachtige beschrijvingen van onderscheidene oorden. Holstein het vaderland inzonderheid der beuken, maar ook der eiken. De stand der Holsteinsche dorppredikanten is, ten aanzien van de inkomsten, wel zeer verschillend, maar toch toereikend om onbezorgd te kunnen leven. De middelplaatsen brengen duizend, de hoogste tot drieduizend thaler op. Ook voor de dorpscholen is gedeeltelijk goed gezorgd. Karakter der Holsteinsche boeren, gunstig geschetst; maar hun toestand is in latere tijden bezwaard geworden. Er worden op de dorpen weinig bedelaars gevonden, en ook geenen geduld. Holstein onderscheidt zich door zijne volksfeesten, en onderscheidene ligchaamsoefeningen zijn er in gebruik; maar in de laatste jaren zijn, met de opgeruimdheid der landlieden, ook de meeste dezer spelen verdwenen. Schierensee, en merkwaardige geschiedenis van deszelfs aanlegger. Oorlogsrampen, door Holstein geleden. Alleen Emkendorf en deszelfs district hebben de maanden Dec. 1813 en Jan. 1814 meer dan 36,000 thaler gekost. Algemeen heerschende geest van gastvrijheid in Holstein. Beschrijving van gedenkteekenen uit de tijden der oude Germanen. (Eene plaat vertoont eenige in de Hunnebedden gevondene overblijfsels.) De Proostdij van het Albert-Orlamundsche klooster wordt uitvoerig beschreven als een merkwaardig plekje gronds, doch waar vreemdelingen schier niet geduld worden, waar eene zotte oude kleederdragt de vrouwen misvormt, overdrevene praalzucht en ligtzinnigheid, benevens speelzucht, heerschen, en de zeden bedorven worden door het zoogenaamde vensteren, 's nachts door de vensters naar de dienstmeiden klimmen, der boerenknapen. Eutin, een schoon
Vorstendom, 9½ □ mijlen groot, door 19,000 zielen, in zes enzeventig dorpen, een vlek en eene stad, bewoond, en be staande alleen door akkerbouw en veeteelt, maar ook geteisterd door de laatste ongeluksjaren. Goede policie en armenwezen aldaar; dus geene bedelarij. Weduwen- en weezensonds, kerkelijke inrigtingen en landscholen, enz. - De reiziger keert over Lubeck naar Hamburg terug; sluitende zijne reisbeschrijving door het schoon gedeelte van Holstein met de, van tijd tot tijd herhaalde, klagten over de slechte wegen, welke de reis door hetzelve verbitteren.
De reiziger betuigt, bl. 363, zelf wel te gevoelen, dat hij, voor den lezer wat al te menigvuldig, schilderde; dan,
| |
| |
hij verontschuldigt zich daarover; en wij laten die verontschuldiging te gereeder gelden, daar hij ons Tafereelen wilde leveren. |
|