| |
De Venerische Ziekten in hare verschijnselen, uitwerkselen, aard en geneeswijze volledig behandeld, door F. Swediaur, M. Dr. Uit het Fransch vertaald en met Aanmerkingen vermeerderd door G. Verrijn Stuart, M. Dr. II Deelen. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1820. In gr. 8vo. I. 546, II. 519 Bl. f 8-8-:
De Venerische Ziekten geven, buiten tegenspraak, een treffend bewijs van de vorderingen der hedendaagsche Geneeskunst. Deze heeft haar inderdaad geheel in bedwang, en de slagtoffers, welke zij velt, zijn zulks alleen door de domheid van sommige onwaardige kunstoefenaren, of door eigene achteloosheid, niet door het onvermogen der kunst. Tot deze verbetering van de kennis en behandeling dier afschuwelijke kwaal heeft het werk, waarvan wij thans eene Nederduitsche vertaling mogen aankondigen, zeer
| |
| |
veel bijgedragen. Het is dan ook, in het oorspronkelijke, algemeen bekend; en wij zouden daarom eene meer opzettelijke beschouwing van hetzelve als overtollig aanmerken, indien dit Maandwerk ook niet in handen van zulke Geneeskundigen kwame, welke het voorregt eener wetenschappelijke en geletterde opvoeding hebben moeten missen. Voor dezulken inzonderheid wordt het volgend beknopt verslag geschreven, waarbij wij ons eene enkele aanmerking zullen veroorloven.
Dit werk is in twee deelen verdeeld. Het eerste loopt over de ziekten der genitalia en andere uitwendige gebreken, welke na of door den bijslaap ontstaan of voortgeplant worden, en welke te voren doorgaans allen als venerisch beschouwd werden. In het tweede spreekt de Schrijver over de eigenlijke venerische ziekte, of lues syphilitica, in alle derzelver zoowel in- als uitwendige verschijnselen en wijzigingen. Deze beschouwing is, in beide deelen, vooral praktisch, en met dadelijke aanwijzing, zoowel der teekenen, waaraan de bijzondere venerische kwalen en derzelver loop gekend worden, als der behandeling, welke den Schrijver, die zich in dit vak der Geneeskunst een' grooten roem verworven heeft, het doelmatigst en heilzaamst is voorgekomen. Deze praktische behandeling wordt echter hier en daar door meet wetenschappelijke beschouwingen afgebroken, en, in de twee eerste Hoofdstukken van het eerste deel, voorafgegaan door een kort geschiedkundig overzigt, zoowel over hetgene de Ouden van de ziekten der genitalia meer in 't algemeen, als van hetgene latere Schrijvers over de venerische ziekte in 't bijzonder hebben te boek gesteld. Het blijkt daaruit, dat, bij de Ouden, reeds vele ziekten derzelven bekend waren, ook zulken, die door den bijslaap worden voortgeplant; dat de oorsprong der syphilis zeer duister is; dat deze echter niet in verband staat met de ontdekking van Amerika, als vindende men, vóór deze, er reeds sporen van in Europa, althans geene duidelijke bewijzen, dat dezelve door de vlotelingen van columbus in Spanje gebragt, en vandaar aan het
| |
| |
overige van Europa is medegedeeld. Veelmeer schijnt deze kwaal, als de meeste huidziekten, van Afrikaanschen oorsprong. Ook komt het ons, met swediaur, niet onwaarschijnlijk voor, dat zij reeds voorlang, en onder andere gedaanten en naam, in onderscheidene wereldstreken heeft gewoed, en dat de ziekten der genitalia, bij de Grieken en Romeinen bekend, overblijfselen waren van eene kwaadaardiger kwaal, even als onze tegenwoordige venerische ongemakken van de schrikkelijke ziekte, die, onder den naam van syphilis, in de vijftiende eeuw Europa verwoestte, en die, zoo als uit vele voorbeelden blijkt, niet alleen door den bijslaap en de genitalia, maar ook op andere manieren besmette.
Na deze geschiedkundige ophelderingen, volgt er, in het derde tot vijfde Hoofdstuk, eene beschouwing van de ziekten der genitalia, door het syphilitisch gift veroorzaakt. De Schrijver onderscheidt dezelve, in de eerste plaats, van andere uitvloeijingen uit die deelen, en onderscheidt vervolgens den ontstekingachtigen druiper, welken hij Blennorrhagie noemt, van die uit verslapping der deelen ontstaat, waaraan hij den naam van Blennorrhoe geeft. De eerste is het gevolg eener niet zelden zeer oppervlakkige besmetting, en bepaalt zich nu eens tot eene ontsteking van het slijmvlies der pisbuis, verspreidt zich dan eens verder, doet de genitalia en nabijgelegene organen aan, en veroorzaakt zelfs, door opstopping, onderscheidene plaatselijke gebreken, zoo als oogontsteking enz., en zelfs somtijds algemeene venusziekte; gaande de Schrijver, met zeer veel reden, het gevaarlijk gevoelen derzulken tegen, die meenen, dat de algemeene syphilis nooit zonder voorafgaande verzweringen plaats heeft. De behandeling, welke hij aanprijst, is zeer eenvoudig; dikwijls is er niets anders noodig, dan verzachtende en zuiverende inspuitingen, eene ontstekingwerende behandeling, en alleen dàn het gebruik van kwik, wanneer de toevallen hevig of langdurig zijn, of opgevolgd worden door ziekelijke aandoeningen in het geheele gestel. - Hoewel volkomen overtuigd, dat er, ter gene- | |
| |
zing van elke, zelfs syphilitische, Blennorrhagie op zichzelve, geen kwik noodig is, gelooven wij echter, dat de voorzigtigheid gebiedt, nooit zoodanig een' lijder zonder het gebruik van kwik voor genezen te houden, althans niet, zoo hij meer dan eens door de kwaal is aangetast geweest, of dezelve in eene Blennorrhoe ontaardt; welk laatste de Schrijver mede beweert, en niet genoeg ter harte genomen kan worden. Niet minder overtuigend zijn
de waarnemingen en redeneringen, welke swediaur aanvoert tegen het nadeel van scherpe en zamentrekkende inspuitingen, hoewel anders de inspuitingen meer genegen, dan wij dit, door herhaalde ondervinding, wezen mogen. In de tweede Afd. van dit Hoofdst. spreekt de Schrijver bijzonder over de Blennorrhagie bij vrouwen, en merkt daarbij aan, dat dezelve zelden zulke hevige verschijnselen te weeg brengt als bij mans, maar daarentegen, wegens de grootere uitgebreidheid der aangedane oppervlakte, eer aan verzweringen en algemeene venusziekte blootstelt. De verschillende gesteldheid der vrouwelijke deelen vereischt voorts eenige wijziging in de behandeling, welke de Schrijver aanwijst. Het vierde Hoofdst. gaat over de Blennorrhoe, of zoogenaamden nadruiper, welken de Schrijver mede niet altijd als van venerischen oorsprong beschouwt, en waarbij men inzonderheid op de verzweringen en vernaauwingen in den pisweg moet letten, welke daarmede kunnen gepaard gaan. In dit Hoofdst. deelt swediaur ook eenig nader onderrigt mede omtrent de inspuitingen, welke zoo nadeelig zijn, wanneer zij niet met genoegzame voorzorgen worden in 't werk gesteld. Tevens leert hij de doclmatigste inwendige behandeling kennen. In het vijfde Hoofdst. wordt inzonderheid over het zwellen der testiculi, funiculus sperm. en epididymis gehandeld. Hetzelve heest meestal na eenen opgestopten druiper plaats, maar moet echter niet aan eene dadelijke opslorping van het gift worden toegeschreven, veelmeer aan eene zamenstemming tusschen die deelen en de pisbuis. De testiculi zijn hier eigenlijk minder aangedaan, dan de epididymis en funiculus; het gebrek ontstaat meest door hevige prikkeling dier deelen,
| |
| |
en wordt, behalve door weekmakende en verzachtende middelen, vooral door herstelling der uitvloeijing genezen, waartoe het blootstellen der genitalia aan den damp van kokend water, met een weinig azijn vermengd, en, dit middel falende, het gebruik van min of meer prikkelende bougies wordt aanbevolen. Bij alle ziekten der testiculi, en zelfs bij eenigzins hevige Blennorrhagiën en Blennorrhoën, dringt de Schrijver zeer op het dragen van een' schortband. Aan het einde van dit Hoofdstuk spreekt swediaur over de verharding der testiculi, waarbij hij ook de epididymis voornamelijk vond aangedaan. Dezelve heeft zeer dikwijls andere dan venerische oorzaken, b.v. zelfbesmetting. Is de syphilitische verharding hardnekkig, zoo raadt hij het verwekken van eene kunstige Blennorrhagie aan. Daartoe is het echter niet noodig, den lijder het venussmet in te enten; eene eenvoudige of meer prikkelende bougie kan tot het oogmerk volstaan. - Het zesde Hoofdst. bevat eenige waarnemingen en aanmerkingen over de oogontsteking en doofheid, ten gevolge eener opgestopte venerische Blennorrhagie. De Schrijver onderscheidt deze ziekten van dergelijke aandoeningen, welke uit algemeene syphilis ontstaan. Hij nam eene hevige heete (acute) oogontsteking waar, na opstopping van druipers door koude, en, zoo het ons voorkomt, bij te gelijk plaats hebbende grootere inspanning der oogen, b.v. waken in eenen kouden nacht. Wanneer men niet de sterkste plaatselijke ontstekingwerende geneeswijze, en eene tegenprikkeling aanwendt in de pisbuis, eindigt dit meest met vernietiging van het orgaan, althans van het gezigt. Eene meer slepende, drooge
ontsteking der oogleden wordt insgelijks best door herstelling der uitvloeijing door de pisbuis weggenomen. Bij deze gevallen werd geen kwik aangewend, zonder hetwelk de genezing zeker niet had plaats gehad, indien er waarlijk gift opgenomen en naar het oog verplaatst ware. Hetgene de Schrijver van het zevende tot negende Hoofdst. over de zwelling der knie (gononcus), de phimosis en paraphimosis, en daaruit soms ontstaande ontaar- | |
| |
dingen van het membrum virile, zegt, komt op het ook van elders bekende neêr. In het tiende Hoofdst. spreekt hij over de moeijelijke waterlozing en geheele pisopstopping. Swediaur bemoeit zich hier vooral, om het ontstaan van dat gebrek, als het gevolg van Blennorrhagiën, en daaruit ontstaande verzweringen en vernaauwingen van de pisbuis, aan te toonen, en het nut der bougies en der kunstmatig herstelde uitvloeijing. Hij merkt echter tevens aan, hoe dikwijls dit gebrek uit andere oorzaken ontstaat, waaromtrent hij het noodige zegt, dringende voorts, in alle gevallen, zeer op eene algemeene behandeling, geschikt naar het gestel van den lijder. Ook spreekt hij zeer uitvoerig over de kunstbewerkingen, waardoor men, in sommige gevallen, bij volslagene pisopstopping, ontlasting te weeg brengt. - In het elfde Hoofdst. wordt eene der oorzaken, welke de pisopstopping veroorzaken, de zwelling, namelijk, en verharding der voorstanderklier, beschouwd, waarin swediaur vooral den beroemden desault volgt, hier en daar evenwel zijne aanmerkingen tusschen voegende. Wanneer het gebrek ontstaat na eene venerische Blennorrhagie, is het aanwenden van bougies, benevens inwrijvingen van kwikmiddelen, niet zelden heilzaam. Het twaalfde Hoofdst., over de zweren der genitalia, het dertiende, over de opzwelling
der watervaats-, in 't bijzonder der lies-klieren, en het veertiende, over de plaatselijke uitwassen en kloven, zijn in denzelfden geest geschreven; de Schrijver beschouwt deze gebreken als plaatselijke aandoeningen, door de prikkeling van het venussmet veroorzaakt, of door sympathetische aandoeningen, maar zonder dat de smetstof opgenomen, door het ligchaam voortgeplant, of dit laatste er in de menging zijner bestanddeelen door veranderd wordt.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|