De ontdekte en thans zeer nabij zijnde verschijning van den persoonlijken Anticheist, in het gemeen ook van den waren zin en de naderende vervulling van de Openbaring van Johannes, en van de verkondigingen der oude Profeten aangaande den laatsten tijd der wereld. Door A.F. Ruhle von Lilienstern. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij de Wed. G.A. Diederichs en Zoon. 1820. In gr. 8vo. 30 Bl. f :-8-:
Wij verblijden ons, dat, blijkens de onderteekening van de Voorrede, de Heer lilienstern, Justitieraad te Dillenburg, rustend is, want dit zijn produkt draagt, onzes inziens, volkomen bewijs van gekrenkte hersenen; weshalve wij dan ook den Heer Vertaler van hetzelve hartelijk gaarne zijne rust zouden gunnen, waarbij, gelijk wij meenen, ook het ambacht geenen zeer uitmuntenden werkbaas verliezen zou. Recenseren noch refereren kunnen wij hier. Ziet daar een proefje:
‘Thans bevinden wij ons, (van 1814 tot 1823) in het tijdstip van het stille halsuur in den Hemel, de Christenheid, terwijl, naar het nieuw gebod van christus; Joh. XIII:34, 1 Joh. II:8-19, Luc. X:29, 33, het Heilig Verbond de beoefening der Christelijke dulding algemeener maakte, te Parijs de openlijke vrede in de Christenheid bij herhaling (1814, 1815) bevestigd werd, en alexander met paaschen 1817, ten gunst der Israeliten, de merkwaardige afkendiging (ukase) liet geschieden, in welke tijdruimte van 10 jaren ook de Panther, Openb. XIII:2, in de gevangenis is, Openb. III:10, tot deze op het einde van dit stille halfuur, hetwelk naar mozes psalm, XC:4, en Petr. III:8, te berekenen is, en bij het halfuur bedraagt, Openb. VIII:1, weder, als een rood dier, uit den afgrond voortkomt, (1823) Openb. XVII:3. Alle oudere tijdvakken uit de levensgeschiedenis van den tegenchrist, van zijne geboorte tot op zijne eerste politieke optreding, (1796) tot op zijn Konsulschap, zijne keizerlijke waardigheid, zijn Italiaansch koningrijk, zijnen verongelukten togt naar Rusland enz., zijn geheel, onloochenbaar, door de zinnebeelden en getallen der Openbaring geteekend.’