Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 482]
| |
wordt in hetzelve veel medegedeeld, en volkomen is beantwoord aan den titel; het zijn Tasereelen, die men hier vindt, en dezelve behelzen eene naauwkeurige en levendige schets der Italiaansche levenswijze; terwijl Rome, als het middelpunt van Italië, op den voorgrond staat, en het hoofdpunt is, om hetwelk zich alles beweegt. Verheugen mogen zich vertaler en uitgever, naar hunnen wensch, dat zij, onder de menigte der thans uitkomende geschriften, een allezins belangrijk Duitsch produkt geleverd hebben; want, hoe ons anders ook dat onophoudelijk vertalen uit het Hoogduitsch ergere, voor allezins belangrijk houden wij dit werk. Het ware echter eener betere vertaling waardig geweest, dan het heest genoten. Hoezeer wij een' afkeer hebben van die Wetenschap, Kunst en Smaak, welke, soms bij uitsluiting van andere aanmerkingen, de aandacht van het publiek vestigt op de komma's en de punctums, de stippen en de strepen, en met schoolmeesterlijk gezag het spellen leert aan hen, die in lezen en schrijven vaak beter dan hunne berispers toonen gevorderd te zijn; zoo onverdragelijk is het toch ons, en elken vriend onzer tale, te moeten lezen: den aandacht; naastens meer; de kavalier staat achter zijne dame, en wanneer hij naar deze haren smaak is - reikt zij haar (hem) den waaijer ezv.; neem dan met het mengelmoes voor lief, ezv. ezv. want zoo is het doorgaande. Waarlijk, het is jammer van het boek; en de Heer van kesteren doe, voor de eer zijner pers, toch voordeel met deze betuiging onzer spijt, en beloone bekwame vertalers, al kennen dezen het Italiaansch zoo goed niet, als de overzetter van dit geschrift van deszelss lezers schijnt te vooronderstellen, die hun zeker daarom, onder anderen, bl. 80, 81, het volkslied uit Albane onvertaald mededeelt. In negentien brieven, sommige hebben eene bijlage achteraan, deelt de schrijver ons zijne berigten mede; terwijl nog een aanhangsel volgt van fragmenten uit zijn dagboek. Om uit eene opgave van den inhoud dit werk nader te leeren kennen, daartoe is het te zeer doormengd met afwisselende, veelsoortige bijzonderheden, die den niet ligtgeloovigen wel eens doen vragen: ‘zou dat waarlijk zoo wezen?’ en den overgeloovigen zeker niet altijd stichten zullen. Wij gunnen intusschen, van heeler harte, dezen Duitschen reiziger den toegang tot die leesgezelschappen, welke zoo vele aanspraak hebben op der boekhandelaren achting. | |
[pagina 483]
| |
Een klein staaltje uit het aanhangsel sta hier nog ter proeve: Het heet: een priester-anekdotetje en dat tevens echt is, bl. 281. ‘Eene goede vrouw biunen Rome, welke, als waardin en gastvrouw, vele duitsche en engelsche ketters als brave en deugdzame lieden had leeren kennen, vroeg aan haren biechtvader: of het dan waar was, dat alle deze arme vreemdelingen eens in het eeuwige vuur zouden branden? Dit kon zij naauwelijks begrijpen, en had zich over het zedelijk en christelijk leven der ketters, waaraan menig Romein zich wel eens mogt spiegelen, dikwijls heimelijk verwonderd. De Priester bestrafte haar over deze eigenwijsheid, en zeide: ‘De ketter is reeds in zijnes moeders ligchaam een ongestoord eigendom van den duivel; dit is de oorzaak, waarom hij minder door den vijand bezocht wordt, dan wij Christenen, daar onze zielen eerst door misdaden en goddeloosheden der hemelsche gelukzaligheid moeten verbeuren. Verheug u derhalve over de goede werken en zeden der ketters niet; deze zijn juist de zekerste panden van hunne onherroepelijke verdoemenis; en erger u ook niet aan de uitverkoornen, die dikwijls struikelen en vallen in den strijd met den verzoeker. Deze zijn de lievelingen Gods, die het sterkst door den Satan vervolgd worden, de ketters valt hij hoogstens eenmaal uit moedwil en tijdverdrijf aan, daar hij van hunne zielen genoegzaam verzekerd is.’ - Proficiat! |
|