de en de laatste zijn voornamelijk tegen geloofsdwang gerigt. In een verlegen uurtje kan men deze stukjes zoo eens gebruiken. Maar de uitgevers hebben er eenen wat te hoogen dunk van; (niet onnatuurlijk: laudat venales, qui vult conducere merces.) ‘Het is te bevreemden, - zeggen zij - dat een man, in eene geheel andere genre’ (de uitgevers kunnen het met de Hollandsche taal niet doen) ‘van schrijven beroemd, ook in deze zoo bijzonder uitmunt, en ons, door den bloemrijken en zwellenden stijl, in deze vertellingen heerschende, onwillekeurig aan derzelver lezing geboeid houdt.’ - Bij ons, die andere stijlen kennen, en ook noodig hebben om geboeid te worden, was dit niet zoo; wij vonden dien, waarin deze vertellingjes gesteld zijn, tamelijk winderig en krachteloos. En tot narigt voor den vertaler (die wel eerst wat beter de taal, uit welke hij overbrengt, mag leeren kennen) diene, dat, in het, uit schiller ontleende, motto, bl. 34, de woorden in het origineel: der Mensch in seinem Wahn, niet beteekenen: een waanzinnig mensch; maar: een mensch, door den zwijmelgeest zijns waans, zijner meening, gedreven - dat nog al eenigzins verschilt. Ook had de heer vertaler kunnen weten, dat er waanzinnigen zijn, die niets minder zijn dan verschrikkelijk, dus allerminst ‘het verschrikkelijkste van
allen.’ Maar dit laatste geldt wel degelijk van hem, die zijnen waan, zijne (ongegronde) meening, met geweld doorzet en volgt. - Het laatste stukje heeft, ten aanzien der vinding, de meeste waarde.