pedanterie, en als in het voorbijgaan. - Suzettes vertrouweling, de Italiaansche taalmeester, heeft het zwak van ligt wat te veel te eten, en zijne wederhelft om in de loterij te spelen. Beiden schrijven aan Suzette, en verzoeken haar, den anderen over de fout, waaraan hij schuldig is, te onderhouden. Zij belooft aan Mevrouw Tommasini, haren man duchtig te zullen beknorren, vermaant haar, hem verder voor te gaan in huishoudelijkheid, en eindigt met een geval te verhalen van een huisgezin, waarin de man het zwak had om te veel in de loterij te wagen, en de vrouw spel en opschik onmatig beminde, waardoor zij dan hunne fortuin verloren. ‘De man verweet aan zijne vrouw hare neiging voor het spel; deze, wederom, bekeef haren echtgenoot wegens zijn verderfelijk zwak voor de loterij: de vrouw, die op het laatst wijzer en voorzigtiger werd, verbeterde zich het eerst, en de, door haar voorbeeld getroffen, man volgde haar loffelijk na.’ Zoo eindigt het moreel gedeelte van dezen epistel, en de geheele, dus wijsselijk ingerigte, vermaning is in eenige regelen begonnen en afgeloopen. Dit is wel eene episode; maar wij haalden haar aan, om meteen een staaltje te geven van Suzettes geest en toon.
De ridder Lisieux, een zeer beschaafd en edel man, ook vriend van den taalmeester Tommasini, is, door hare brieven aan dezen, op haar oplettend geworden, en vindt haar belangrijk. Maar Tommasini maakt hem wijs, dat zij aan het meer van Geneve woont. Daar wil hij heen; maar nu gaat Suzette quasi op reis door Zwitserland, en houdt, als van daar, door Tommasini, den ontvanger der wederzijdsche brieven, correspondentie ook met Lisieux, verhaalt hem telkens, waar zij is, en geeft beschrijvingen, die zij geven kon, als hebbende met haren vader Zwitserland doorreisd. - Ook de heer Lisieux was, door zijne reizen in Zwitserland, zeer berekend, deze vinding goed uit te voeren. - Lisieux ziet nu veel jufvrouw d'Arly, wier eenheid met Suzette hem in het geheel niet in den zin komt; en men kan berekenen, dat deze misleiding het onderhoudende des werks zeer moet bevorderen. - Een heer, Belfont, ‘een veertigjarig rentenier, een man van een zeer braaf, zacht karakter, van een goed oordeel, en wiens verdiensten nog daarenboven gepaard gaan met een jaarlijksch inkomen van 60,000 livres,’ heeft zich als vrijer voor Mej. d'Arly opgedaan; zij echter heeft geenen zin aan hem. Om dan zijne zinnen te verzetten, gaat