Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis door Engeland, Walles en Schotland, gedaan in het Jaar 1816, door S.H. Spiker, Koninklijk Pruissischen Bibliothecaris, enz. Uit het Hoogduitsch. II Deelen. Te Amsterdam, bij Beijerinck en Willemsz. In gr. 8vo. Te zamen 620 Bl. f 6-:-:De Schrijver van deze twee boekdeelen laat zich, in het voorberigt, op de volgende wijze uit: ‘Indien ik mij, bij derzelver uitgave, eenige verdienste durf toekennen, zoo is het, dat ik niets geschreven heb, wat ik zelf niet zag, en dat ik bij deszelfs beschrijving slechts mijn eigen, onontleend, gevoelen geschreven heb.... Mogt men in mijne schetsen te weinig poëzij vinden, zoo moet ik openlijk bekennen, dat ik in vele dergelijke te veel vind, en overigens van mijzelven, met martialis, denk: Quod sis, esse velis, nihilque malis.’ Wat gij zijt, wil dat ook wezen, en verkies niet liever iets anders te zijn (of te schijnen.) De man heeft gelijk; hij is geheel reisbeschrijver, of nog liever plaatsbeschrijver (topographist), en geen romannenmaker. Meer dan een dozijn van sentimentele reizigers (mits dat ze geene yoricks, maar van het gewone slag zijn) kunnen hier de noodige kennis van de opgegevene landen verzamelen, om er elk een paar nog dikkere deelen mede te vullen. Zij zullen dan, met eenige verbeelding en bekwaamheid in het beschrijven van dingen, die nooit gebeurd zijn, inderdaad eene zeer bruikbare lektuur leveren, even als onze wijnkoopers, met een weinig zwaren en heeten drank, geheele ankers van echte Bordeaux op onze tafels. Het zou ons niet verwonderen, indien het Publiek dit tegenwoordige werk ook meer als zulk eene grondstof voor de fabrijken, dan | |
[pagina 432]
| |
wel als iets bruikbaars voor elkeen beschouwde. Ondertus chen zouden wij dezulken, wier hoofd op ééns niet al te veel wijsheid bevatten kan, den raad kunnen geven, dat zij in een verloren uur (want dat is toch de regte leestijd voor zulke waar als gewone reisbeschrijvingen enz.) dit werk slechts doorbladerden en hier en daar een brokje lazen, wanneer ze nog van de wezenlijke gesteldheid der zaken meer zouden vernemen dan anders bij eene soppige lektuur, en zelfs in gezelschap eene uitnemende figuur, als bereisd of althans belezen mensch, ja als landfabrijk- bouw- en inzonderheid kunstkenner, zouden kunnen maken. Ondertusschen, en om geheel ernstig te spreken, komt ons het werk voor, meer geschikt te zijn, om aangekocht, in de bibliotheek geplaatst, en van tijd tot tijd eens weer geraadpleegd te worden, dan wel tot eene vlugtige doorlezing. En wie het zich tot dit einde aanschaft, die zal, voor zoo verre het hem om wetenschap te doen is, geen berouw van zijne uitgaaf hebben. Althans wij hebben nergens eene uitvoeriger en, voor zoo ver wij mogen oordeelen, naauwkeuriger beschrijving gevonden van de landstreken, inzonderheid de steden, de openbare gebouwen, de kunstverzamelingen, de fabrijken en publieke inrigtingen van allerlei aard. Goede (lees: geude) moge aangenamer zijn, hij is niet zoo rijk, en inzonderheid daarom niet zoo belangrijk, dat hij meer bekende, meest Londensche, voorwerpen beschrijft. Hier betreden wij den grond van Schotland en Walles; hier staan wij stil bij de menigte van ontzaggelijke fabrijken, met derzelver stoom- en andere machines; hier leeren wij den rijkdom van een der merkwaardigste landen in schatten van oudheid en kunst, zoo wel als menschlievende en nuttige inrigtingen kennen. In één woord, wie reisbeschrijvingen leest, om zijne kunde te vermeerderen, niet van verafgelegene, onbeduidende landen, om nieuwsgierigheid en praalzucht te voeden, maar van hetgeen ons nabij ligt, hetgeen ons belang moet inboezemen, hetgeen ons tot voorbeeld en opwekking kan dienen, en vooral | |
[pagina 433]
| |
den toekomenden reiziger in staat stellen, om regt wat te zien en te schatten, die ga bij spiker, boven duizend anderen, ter markt. Schoon wij reeds hebben te kennen gegeven, dat het den man blijkbaar meer om waarheid en naauwkeurig onderwijs, dan wel om bevalligheid en vermaak bij den lezer te doen is, zoo ontbreekt hem echter de gave niet, om schoone voorwerpen, gezigten, meren en bergen, gelijk Schotland die ruim oplevert, fraai en treffend te beschrijven. De moeijelijkheid zelfs der keuze onder een aantal dezer bevailige schilderijen, gelijk nog meer onder de hoogst opmerkelijke beschrijvingen van anderen aard, bepaalt ons, ter overname, tot het volgende, om andere redenen ligtelijk de aandacht van velen wel waardig. ‘Ik maakte gebruik van ons verblijf in Keswick, om mij zelven bij den bekenden en met lauweren bekroonden dichter, robert southy, in te leiden. Zonder, gelijk het in Engeland de gewoonte is, van eenen brief van aanbeveling voorzien te zijn, begaf ik mij regelregt naar zijn huis, hetwelk aan het einde der plaats, en digt bij de brug over de Greta ligt. Hij scheen mij in den aanvang met eenige verlegenheid te ontvangen, die echter, na een gesprek van een kwartier uurs, spoedig in eene zeer ongedwongene, het vertrouwen opwekkende vriendelijkheid overging, welke hem tot aan het afscheid geen oogenblik verliet. Ik werd door hem bij eene Mistress barker en hare familie, met welke hij op eenen vriendschappelijken voet scheen te leven, en wier huis digt bij het zijne stond, ingeleid.Ga naar voetnoot(*) Daar bevond zich ook de Heer koster, een jong mensch, in het gezelschap; hij was van eene Hollandsche familie, in Lissabon geboren, in Brazilië opgevoed, en zijn vader staat in Liverpool aan het hoofd van een aanzienlijk huis van Koophandel. Hij woont bij den Heer southy en maakt gebruik van zijnen omgang, tot zijne verdere letterkundige vorming; hij is dezelfde, wiens reis naar Brazilië door verscheidene Duitsche vertalingen is bekend geworden. De Heer southy, welken ik mijnen wensch te kennen gaf, om zijne, mij als zoo oneindig rijk beschrevene, bibliotheek te leeren ken- | |
[pagina 434]
| |
nen, verzuimde niet denzelven te vervullen; en ik moet bekennen, dat ik zelden mijne verwachting zoo zeer heb overtroffen gezien. De verzameling bestaat uit drie tot vier duizend deelen, van de uitgezochtste Spaansche en Portugesche werken, in het vak der Geschiedenis, Staatkunde en Reisbeschrijvingen. De laatste heeft hij, voor een gedeelte, als vrnchten eener door hem ondernomene letterkundige reis naar Spanje en Portugal, terug gebragt; gedeeltelijk heeft hij dezelve te danken aan de verzamelzucht van eenen oom, die hem zijne, als Prediker te Lissabon verkregene, boekerij vermaakt heeft. De bibliotheek van den Heer southy bevat intusschen niet alleen gedrukte boeken, maar ook vele handschriften, zoo wel historische als itinerarische (reisbeschrijvende); waaronder zich vele bevinden, welke hij, bij zijne klassieke werken over de Geschiedenis van Brazilië, of gebruikt heeft, of nog gebruiken moet. Aan den aangenamen avond, welken ik met de familie van den Heer southy sleet, zal ik steeds als aan een der vrolijkste punten mijner reize gedenken, te meer daar mij dezelve zonder eenige aanbeveling, en zonder vroegere bekendschap met den zoo hoog geschatten man, ten deele werd.’ |
|