| |
| |
| |
Geschiedkundige Aanmerkingen op de Geschiedkundige Gedenkstukken en Aanmerkingen over het Bestuur van Holland, door Lodewijk Bonaparte, gewezen Koning van Holland, het kerkelijke, godsdienslige en zedelijke derzelve, in 't bijzonder, betreffende. Te Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst. 1820. In gr. 8vo. XVI en 312 Bl. f 2-8-:
Een kwaadaardig, nameloos schotschrift, niet alleen tegen den goeden, edeldenkenden, doch ongelukkigen lodewijk napoleon ingerigt, wien het onbeschaamdelijk huichelaar en verrader noemt, (ieder ezel meent, den thans magteloozen koning der dieren vrijelijk te mogen trappen!) maar ook tegen onze Roomschgezinde medeburgers, die het als 't ware opzettelijk tegen het hoofd zoekt te stooten, en bij de Regering verdacht te maken, alsof zij de herstelling van het tegenwoordige Koninklijke Huis niet alleen onverschillig, maar zelfs vijandig hadden aangezien, en, benevens de Leden van het Genootschap Doctrinâ et Amicitiâ, voor lodewijk waren gezind geweest (bl. 18, 26.) De Hervormden, daarentegen, waren bij uitsluiting degenen, die den Prins van oranje inriepen; en, om zich daarover te wreken, heeft lodewijk van de Hervormden in Holland kwaad gesproken! Over die weinige woorden dan van den gewezen' Koning, betrekkelijk den voorheen min gunstigen toestand der Roomschgezinden in Nederland, (welke zekerlijk onnaauwkeurig en oppervlakkig zijn, en welke men in eene korte teregtwijzing had kunnen verbeteren) wordt een boek van 300 bladzijden geschreven, en daarbij luther, calvijn en servet, de verschillende namen der Protestanten, karel V, de opstand tegen Spanje, de mishandelingen in Frankrijk, de verschillen tusschen Hervormden en Lutherschen, Doopsgezinden en Remonstranten, eene keuken- en kleederlijst van een' Predikant uit de zeventiende Eeuw, ten be- | |
| |
wijze, dat die met vrouw en kinderen niet van f 500-:-: bestaan kan, - en wat niet al! opgehaald. Dit geheele geschrift door heerscht een geest van haat, wrok en bitterheid, welken men door den gelukkigen
invloed der verdraagzaamheid reeds verbannen waande, doch die sedert eenige jaren, zoowel in de Roomsche als Protestantsche kerken, met vernieuwde kracht het hoofd opsteekt. Terwijl de geest van het Jezuitisme de proselytenmakerij en veroordeelingszucht ten top voert, en zelfs de verspreiding van Gods woord onder minkundigen en Heidenen tegenwerkt, ziet men van den kant der Hervormden (dat is te zeggen, van enkele Zeloten onder dezelve) de zoo geheel Anti-Protestantsche Synode van Dordrecht verdedigen, en aan die verdediging in eene nog schandelijker voorrede de kroon opzetten; - men ziet in een onzer letterkundige maandwerken die euveldaad van calvijn, de verbranding van servet, verdedigen, en in dit voor ons liggend geschrift niet alleen dezen gruwel regtvaardigen, maar ook calvijn op eene wijze verheffen, alsof hij een der Apostelen, alsof hij een onzondig mensch geweest ware! Maar wanneer de Hervormde Christen verpligt is, alles goed te keuren, wat een Franschman uit de zestiende, of eene bijeenkomst van Geestelijken in de zeventiende Eeuw gezegd of gedaan hebben, dan is hij wijzer noch beter dan de Pausgezinde, die een' Italiaanschen Kerkvoogd, of eene Kerkvergadering uit de zeventiende Eeuw (die van Trente), voor onfeilbaar erkent! De Protestant moet zoo min bij Genève als bij Rome zweren; hij moet overal gebrekkige, feilbare menschen zien, en slechts de wonderen voor onseilbaar achten van dien Eenigen, die brave Samaritanen hooger achtte, dan liefdelooze, hoewel hoog regtzinnige en zelfs met het geestelijk gewaad omhangene Pharizeën, Priesters, Leviten en Schriftgeleerden. Of zou
jezus, de Liefde zelve, die op den Oordeelsdag niet zal vragen, wat men geloofd, maar wat men gedaan heeft, met welgevallen kunnen aanzien, dat een man, die voorgeeft Zijne kerk te willen hervormen, eenen
| |
| |
anderen dienaar, die over de onbegrijpelijke natuur des Eeniggeborenen met dien Hervormer in gevoelen verschilt, door zijnen invloed tot de verschrikkelijkste doodstraf doet veroordeelen? Hier gelden geene sophismen van Godslastering en hardnekkigheid. De Roomsche kan dan even goed zijne onverdraagzaamheid met het voorwendsel dekken, dat de Protestant God lastert, door den gewijden ouwel, waarin de ander Gods Zoon meent te zien, voor - een' ouwel te verklaren, en hardnekkig bij zijn gevoelen blijft. Moet men in de negentiende Eeuw nog zulke gronden aanvoeren, om het kettermoorden, door wien het ook zij, als ongeoorloofd te doen beschouwen?
De onverstandige Godsdienstijver van den Schrijver dezes boeks gaat zoo verre, dat hij den edelen Graaf van egmond een' nietswaardigen neersabeler, een' tweeden murat in leven en sterven noemt, die den dood meer dan verdiende (bl. 90.) Zoo iets is, zoo verre wij weten, door Protestanten nog nooit gezegd, en wij konden bij het lezen dezer woorden naauwelijks onze oogen gelooven. En wat was zijne misdaad en die van hoorne, wien deze prulschrijver almede den dood waardig keurt? Hij zegt het wel niet stellig; maar wij gissen, dat hij het strassen der beeldstormers, dat nietswaardige gespuis, bedoelt, hetwelk juist aan den Spaanschen tiran het zoo lang gezochte voorwendsel tot zijne ongehoorde verdrukking gaf, en 't welk, onder den schijn en dekmantel van Protestantisme, niets dan een hoop rustverstoorders en plunderaars was. Maar hoe is het mogelijk, van egmond en hoorne te zeggen, (t.a.pl.) dat men overal bevestigd zal vinden, dat zij het onbepaalde gezag van filips in alles hebben zoeken uit te breiden! Wij herinneren ons niet, immer onbeschaamder onwaarheid te hebben gelezen. Egmond en hoorne, benevens oranje het edele driemanschap uitmakende, dat pal stond voor vrijheid van geweten en handhaving der voorregten, dat granvelle tegenwerkte en eindelijk verwijderde, egmond, die zelf naar Spanje ging, om den Koning tot zachtere maatregelen over te halen, -
| |
| |
deze zouden het onbepaalde gezag, en wel NB. in alles, hebben voorgestaan! Doch het beloont de moeite niet, eenen ongenoemden te weêrleggen, wiens ziel, vol bittere gal en Godsdiensthaat, deze twee edele mannen alleen schijnt te haten, omdat zij Roomsch waren en bleven. Zoo hij durfde, zou hij waarschijnlijk, als een andere datheen, (met wien hij veel overeenkomst heeft) ook willem I, wegens deszelfs verdraagzaamheid en bescherming der Roomschen te Gent, wel gescholden hebben, dat hij om God noch Godsdienst gaf. Wat verder dezen Schrijver beweegt, om zich tot bewijzen te zetten, dat de vervolgers ten tijde van alva meest Nederlanders waren, (hij gaat zelfs zoo ver van te zeggen: Niemand onder de Nederlanders was er, die zich tegen deze vervolgingen en barbaarschheden aankantte) begrijpen wij niet, of het moest weder een hatelijke trek zijn, om de tegenwoordige Roomschgezinde Nederlanders bij hunne medeburgers in den haat te brengen. - Wanneer lodewijk in zijne Gedenkschriften zegt: De Lutherschen zijn in Holland zeer gematigd en vroom, zoo noemt de Tegenschrijver zulks leugenachtig (bl. 168), en voegt er bij: even alsof beide eigenschappen schaars bij de Hervormden, 't zij hier of elders, te vinden waren! en wij mogen zeggen: alsof dit er uit volgde! Gewis even zoo min, en nog minder, als uit de waarachtige stelling: De Nederlandsche Hervormde kerk is thans over 't algemeen verdraagzaam, liberaal en verlicht, volgt, dat er in dit Kerkgenootschap geene dweepers en bekrompene duisterlingen zijn, die slechts een paar Eeuwen te laat zijn
gekomen, om voor Inquisiteurs of voor Schout bont te spelen. Het sprekende bewijs ligt voor ons.
Dat de Schrijver de vervolgingen der Protestanten te Thorn en in Frankrijk (van 1685, 1725 en 1815) ophaalt, en in alle hare kleuren voorstelt, is niet te berispen; maar dan had ook de onpartijdigheid hem dezen regel in de pen moeten laten: (bl. 222.) ‘De Hervormden in dit land zijn nooit, in den eigenlijken zin, onverdraagzaam geweest.’ Wij weten niet, of hij, on- | |
| |
der dien eigenlijken zin, hangen of branden verstaat; maar anders hebben toch uitenbogaard, episcopius, geesteranus en meer ballingen van 1619 en later nog al ondervonden, wat de onverdraagzaamheid vermogt. Den geest van den Aanmerkingschrijver kan men allen daaruit opmaken, dat hij de hemeltergende gruwelen van sonoi, in Noordholland, die eene zwarte vlek werpen op de eerste dagen onzer Omwenteling, meer of min zoekt te verschoonen. Immers sonoi was - of heette ten minste - Hervormd!
Wil men een staaltje van de orde, die in dit boek heerscht, en welke, zoowel als de inhoud, van een verward hoofd getuigt, zoo zie men op bl. 136, te midden van een vertoog over de welvaart der Doopsgezinden, (dat deze door de Hervormden niet wederregtelijk geplunderd zijn, rekent men dezen laatsten tot eene bijzondere eere!) eene aanhaling uit stijl over de magt en rijkdom der Oostindische Compagnie, welke hier bij geene mogelijkheid kan te pas komen, of de Staat moest een beeld der Hervormde Kerk, de O.I. Compagnie van het Kerkgenootschap der Doopsgezinden zijn. Uitmuntend gekozen! - Maar reeds genoeg, en misschien te veel, over een geschrift gezegd, dat eigenlijk geene aandacht zou verdienen, zoo wij niet vreesden, dat het de gevoelens van meer dan éénen uitdrukte, die toch zoo strijdig zijn als immer mogelijk tegen de algemeene liefde en verdraagzaamheid, welke alle menschen, kinderen van éénen hemelschen Vader, verlosten van éénen Heiland, (hetzij ze Hem in dit leven reeds kennen, of niet) en bestemd tot hetzelfde geluk, elkander verschuldigd zijn. Welk eene schande, dat in Holland, in het liberale Holland, zulk een haat tegen andersdenkenden wordt ingeboezemd; terwijl in Braband, dat zoo lang in nacht en schaduw des doods heeft gezeten, thans een Roomsch Geestelijke te Mechelen zelve de mogelijke zaligheid aller menschen, ook van Joden, Muzelmannen en Heidenen, predikt! Welk eene beschaming!... Doch wij troosten ons met de gedachte, dat onze beoordeeling van dit
| |
| |
geschrift slechts de uitdrukking is der algemeene verontwaardiging, zoowel in de Noordelijke als Zuidelijke gewesten van ons Vaderland. |
|