althans in dezen, vertrouwen wij, voldeed zijn Eerw. geenszins aan het verlangen van een Genootschap, dat de verdediging van den Christelijken Godsdienst tot hoofdoogmerk heeft en in zijnen titel draagt. Beter ware dus hieraan een geheel derde deel, dan wel de ééne § 19, toegewijd; en mogelijk had eene en andere aanmerking, in dezelve ter staving aangevoerd, elders eene plaats kunnen vinden, of, gelijk die over de ingeving (§ 16), bij dit geschil mogen achterblijven.
Eene andere verdeeling vinden wij gevolgd door den Schrijver van het stuk, door het Genootschap te regt tot eene Bijlage in dit boekdeel ingelascht. Zijn werk loopt af naar de volgende stellingen: I. De Brieven dragen blijken, door iemand geschreven te zijn, die zoo zeer met Paulus overeenkomt in persoonlijke hoedanigheden, dat wij geleid worden tot de gedachte, dat hij Paulus zelf, en geen ander, geweest is. II. De betrekkingen en omstandigheden van den Schrijver der Brieven komen zoo zeer overeen met die van Paulus, dat wij vastelijk moeten gelooven, dat Paulus die zelf geschreven heeft. III. Eindelijk, de verklaringen van den Schrijver, en de zaken, welke in de Brieven voorkomen, kunnen onze gedachte op niemand anders dan Paulus doen vallen.
Is nu deze Schrijver minder naauwkeurig, dan zijn Voorganger, in de ontwikkeling van hetgene de oorspronkelijkheid van Paulus Brieven kenmerkt, aan den anderen kant is zijn stuk uitvoeriger in het handhaven van derzelver echtheid tegen den aanval van hedendaagsche Geleerden. - Ons bestek gehengt niet, dat wij er meer van zeggen, of tot bijzonderheden ons inlaten. Bijbelvrienden en Godgeleerden zullen ook liever dezen arbeid, aan de waarheid en Schriftuur geheiligd, zelve raadplegen, dan hier een uittreksel ontmoeten, waarvoor beide deze Verhandelingen weinig geschikt zijn. Te zamen leveren zij, naar ons gevoelen, een goed en voldoend geheel: en, zoo men iets meer verlangen mogt over dit aangelegen onderwerp, verwijzen wij desbegeerigen naar de Bijdragen tot de beoefening en geschiedenis der Godgeleerde