Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis des Christendoms, gedurende het tijdvak van deszelfs eerste invoering in de wereld door Jezus en de Apostelen. Naar het Hoogduitsch van Dr. G.J. Planck, Raad van het Consistorie en Hoogleeraar der Godgeleerdheid, te Göttingen. II Deelen. Te Amsterdam, bij Beijerinck en Willemsz. 1819. In gr. 8vo. Te zamen XXXVI, 552 Bl. f 4-16-:Recensent had dit werk in het Hoogduitsch gelezen, en, zich, grootstendeels althans, vereenigende met deszelfs beoordeeling in de Leipz. Lit. Zeit., hoopte hij, dat het niet zoude vertaald worden, uit hoofde van verscheidene al te gewaagde vooronderstellingen, die men hier aantreft. Dit werk is echter vertaald, door wien, weten wij niet, maar door eenen, der tale en der zake tevens zeer kundigen man, wiens voorberigt en narede, maar vooral wiens vele gegronde aanmerkingen nu een boek van veel grooter waarde, dan het oorspronkelijke was, ons gegeven hebben. Maar, als wij mogen zeggen zoo als wij meenen, wij hadden veel liever een oorspronkelijk werk des vertalers zelven, dan een zoodanig gelezen. In zoo verre evenwel doet het ons genoegen, dewijl dan toch dit werk des beroemden planck niet onvertaald heeft kunnen gelaten worden, dat het nu zóó voor den dag komt, dat men het zonder nadeel kan lezen, met het oordeel des onderscheids. Des vertalers narede geeft ons het ware oogpunt aan, uit hetwelk wij dit werk te beschouwen hebben, dat eigenlijk het ware opschrift niet draagt; en, om onzen lezeren de strekking, welke dit boek moet en kan hebben, duidelijk te leeren kennen, schrijven wij het volgende uit die narede liefst af: ‘De Heer planck wilde de geschiedenis des Christendoms (beter ware gezegd, der | |
[pagina 413]
| |
Christelijke leere) bij deszelss invoering in de wereld beschrijven, gedurende het eerste tijdvak; en naar dit oogmerk moet ook het besluit van den lezer gewijzigd worden. Het Christendom, en onze heilige boeken, waarin hetzelve bevat is, blijven daarom even goddelijk en waar, al heeft datzelfde Christendom, bij deszelfs invoering, reeds vele verbasteringen ondergaan. Immers hier wordt eigenlijk aangetoond, hoe het onfeilbaar Christendom en zijne goddelijke leeringen, eerst door de leerlingen van Jezus, naderhand door de tijdgenooten der Apostelen, reeds kwalijk verstaan, en door vele ongerijmde bijvoegsels misvormd is; maar dit raakt alleen de lotgevallen van het onfeilbaar Christendom, niet dit onderpand zelf van Gods liefde en wijsheid door zijnen Zoon. Immers dit bleef onbesmet. De Apostelen, geleid door den Heiligen Geest van hunnen Meester, hadden licht en kracht, om zich boven die dwalingen te verheffen; dezelve, van hunne ongenaakbare hoogte, als zoodanige te erkennen; hunne leeringen tegen dezelve in te rigten, en ons dus in hunne schriften onfeilbare waarheid te leveren, gewijzigd naar de toenmalige behoeften. Hoe meer men zich dus in de toenmalige denkbeelden, heerschende gevoelens en wanbegrippen verplaatst, des te duidelijker zal men de geopenbaarde waarheid van de wederlegging der toenmaals in zwang zijnde dwalingen kunnen onderscheiden, en met Godverheerlijkende blijdschap inzien, dat zelfs die misvattingen hebben bijgedragen, om ons nopens vele bijzonderheden voor te lichten, en ook daarin tot de kennis der waarheid te brengen, van welke wij welligt anders onkundig zouden gebleven zijn. Leest men met deze overtuiging, en uitgerust met deze kundigheden, de gewijde schriften des N.T., dan zal het oogmerk van den Heer planck bereikt zijn, en men zal vaster worden in de waarheid, minder blootstaan voor de aanvallen der list’ ezv. Daartoe, ja, kan nu, onder Gods zegen, dit werk wel strekken; en het is wel zeer verre van ons, dat wij dit goede oogmerk des schrijvers zouden willen verdacht | |
[pagina 414]
| |
houden: evenmin kan ontkend worden, dat het schrander vernuft en het scherpzinnig oordeel des geleerden mans allerwegen ook in dit werk doorstraalt, en niet zelden overwinnend de kracht der waarheid doet gelden tegen de spitsvindigheden der twijfelarij; maar - dat de ongewone weg, door hem gekozen, ook de naaste zijn zoude tot zijn oogmerk, de overtuiging namelijk van den Rationalist, dat Jezus een Goddelijk Leeraar moet geweest zijn, dit is ons niet gebleken: en dat er door planck te veel voet gegeven wordt aan hen, tegen wie het moet dienen; dat, juist hierdoor, de aanleg des werks te gedrongen, te gekunsteld zich voordoet, en er niet weinig in voorkomt, hetwelk noch den toets der gezonde uitlegkunde doorstaan, noch den ootmoedigen vereerder der grootheid van Jezus en des Evangelies behagen kan, dit valt elk duidelijk in het oogGa naar voetnoot(*). Veel dank verdient alzoo de vertaler, die, waar het behoeft, waarschuwt, en niet weinig, dat onbestemd of gewaagd daar staat, verholpen heeft; maar die zelf bekennen moet, dat men niet geheel voldaan dit boek uit de hand zal leggen, en dit zeggen wij hem na, niet alleen omdat het werk van planck zoo onverwacht een einde neemt, maar ook, en vooral, omdat het zich al te zeer door inschikkelijkheid naar het vooroordeel onderscheidt. Wij laten echter aan de redenen, die de vertaler (zie voorberigt, bl. XX) voor de overbrenging dezes werks in onze taal opgeeft, volkomen regt wedervaren; en, hoewel wij dit boek niet ruimschoots aan iedereen kunnen aanprijzen, zoo neemt dit niet weg, dat het voor sommigen, die met onbevangen oordeel, en onpartijdig genoeg om zich te laten te regt leiden, lezen, hoogstbelangrijk wezen kan. In twee afdeelingen, tot welker eerste, in het Iste deel, achttien hoofdstukken behooren, en welker andere, in het IIde deel, zestien hoofdstukken bevat, behandelt | |
[pagina 415]
| |
de schrijver zijne taak. De ruimte van dit Tijdschrift laat echter niet toe, dat wij den inhoud dier hoofdstukken opgeven. Des vertalers wensch is de onze: ‘dat dit geschrift, bij al het gebrekkige, nog iets (het kan wel zijn veel) bijdrage ter godsdienstige kennis en verlichting, door te bevestigen, dat Jezus zich aan de Apostelen onfeilbaar geopenbaard heeft, en wij dit erkennen kunnen in hunne berigten, die ons een helder beeld verleenen van den Zoon van God, den Zaligmaker der wereld, in zuiverheid van willen en van werken!’ En hiermede genoeg voor onze lezers van een zoo moeijelijk te beoordeelen boek, waarvan men zeggen moet: ‘Multa bona intermixta malis!’ |
|