| |
Reizen door Klein-Azië, Armenië en Koerdistan, gedaan in het jaar (de jaren) 1813 en 1814; benevens Aanmerkingen wegens de Krijgstogten van Alexander, en den Terugtogt van de Tienduizend. Uit het Engelsch van J.H. Kinneir, Kapitein in dienst van de O.I. Maatschappij, en Plaats-Majoor van het Fort St. George. II Deelen. Te Rotterdam, bij Arbon en Krap. In gr. 8vo. Te zamen 557 Bl. f 5-18-:
Klein-Azië, deze lusthof der Aarde, de wieg der
| |
| |
Grieksche beschaving, het strijdperk der helden van homerus en de geboorteplaats van hunnen Dichter, het tooneel der daden van xenophon en alexander, is in latere dagen zelden door Europesche Reizigers, althans niet met de vereischte aandacht, bezocht. Wanneer wij tournefort uitzonderen, zoo is de ligtgeloovige paul lucas (wiens fabelen thans op hare regte waarde geschat worden) de éénige, die, tot de helft der achttiende Eeuw, eenigzins uitvoerige berigten omtrent dit land heeft medegedeeld. Chandler, door genoegzame kennis der Ouden veel betet tot waarnemen toegerust, bezocht slechts de westkust (het oude Iönie), en bepaalde zich meest uitsluitend tot het zoeken naar oudheden. Pococke heeft zekerlijk goede berigten medegedeeld, maar, vooral in de binnenlanden, nog zeer veel ter bezigtiging voor latere Europesche Reizigers overgelaten. Wij mogen ons dus verblijden, dat staatkundige betrekkingen (de vrees voor napoleon's plans tegen Indië) den geleerden zoowel als onverschrokkenen Kapitein kinneir eene reis dwars door dit schoone land deden ondernemen, waarop hij, met het geoefend oog eens Geschiedkenners, de oude gewesten Bithynië, Galatië, Phrygië, Kappadocië, Cilicië, Syrië, Cyprus, Pamphilië, Lykaonië en Mysië bezocht, en zoowel haren ouden als tegenwoordigen staat opnam. Eene tweede reis in 1814 (waarvan ons echter de aanleiding niet gemeld wordt: napoleon was toen reeds gevallen, en dus voor hem geene
vrees) volgt een' geheel anderen weg, door Bithynië, Paphlagonië en Pontus, langs de zwarte zee, tot Trebisonde (Trapezus); vandaar zuidwaarts, dwars door het vasteland, en over het gebergte Taurus, de vlakte van Erzeroem, Armenië, Koerdistan, Mesopotamië en Assyrië, tot de Perzische golf. Bij deze reis is, ter opheldering, eene uitmuntende Kaart gevoegd, die niet alleen de twee reistogten van den Schrijver, maar ook die der tienduizend Grieken onder xenophon, van alexander, Keizer julianus en heraklius tegen de Perzen aanwijst,
| |
| |
en dus voor de oude Aardrijkskunde wezenlijk van belang is, daar naast de nieuwe namen ook de oude geplaatst zijn, in zoo verre de Schrijver die uit zekere berigten, of meer of min waarschijnlijke gissingen, konde opmaken.
De moeijelijkheden, door den Schrijver geleden, waren zeer groot, en getuigen van de ellendige Regering, waartoe deze weleer zoo bloeijende streken thans zijn vervallen. Dezelve zijn of de prooi van hebzuchtige Pacha's of mindere Opperhoofden, die, hoewel niet stout genoeg tot afschudding van het Turksche juk, ongestraft de onderhoorigen plunderen, om hunne verbazende opbrengsten te Konstantinopel te kunnen goedmaken, of van roofzieke, genoegzaam onafhankelijke benden, de Turkomannen en Koerden, die, op de wijze der Arabische woestijnbewoners, met hunne kudden rondzwerven, of zich van het berooven der Reizigers genéren. Door die Satrapen, door deze horden, kanin Klein-Azië, gelijk in het geheele Turksche Rijk, geene nijverheid tieren, kunnen er geene duurzame inrigtingen vastgesteld worden, daar niemand eigendom heeft, het geheele land aan den Staat behoort, de landbouwer zoowel, als de stedeling, die eenige blijken van welvaart vertoont, terstond in het oog loopt en aan afpersing blootstaat, uit welken hoofde dan ook ieder zorgvuldig zijne bezittingen tracht te verbergen. Geheele streken liggen woest, of zijn met digte wouden of moerassen bedekt. Jammer is het, de vruchtbaarste landouwen onbebouwd en eenzaam, of slechts tot schuilhoeken voor Roovers misbruikt te zien. Onze Reiziger, hoewel van eenen firman of vrijbrief des Turkschen Keizers in den besten vorm voorzien, miste in zulk een land niet slechts te meermalen de noodigste gemakken en voorspannen; hij kwam dikwerf zelfs in levensgevaar, waaruit hij zich nogtans altijd door kloek beraad wist te redden. Zijne reis is in den vorm van een dagverhaal, met opgave zelfs van alle de afstanden der onderscheidene plaatsen, hetwelk in de lezing somtijds eenige vermoeijing, eentoonigheid en
langwijligheid brengt,
| |
| |
die men door een' anderen vorm, b.v. het opgeven slechts der voornaamste gebeurtenissen en plaatsen, had kunnen voorkomen. Dit gebrek doet zich echter minder bespeuren in het eerste Deel, waarvan de laatste Hoofdstukken vooral zeer onderhoudend zijn. Zien wij kortelijk derzelver inhoud.
Eerst verzellen wij den Schrijver, uit het hoofdkwartier van Keizer alexander, over Weenen en door Hongarijë, naar Konstantinopel. De berigten over deze landen, die slechts ter loops doorreisd werden, zijn schraal. Eene opmerking, door den Schrijver gemaakt, te midden van een betooverend oord in het gebergte Hoemus (verkeerdelijk Haeneus gespeld), trok onze aandacht. ‘Indien men den Grieken vrijheid en onafhankelijkheid aanbood, en eenige moeite in het werk stelde, om hen van de schandelijke boeijen te verlossen, hoe ligt zoude het Turksche Rijk naar zijnen ondergang spoeden!’ Vele der nieuwe Reizigers zijn niet van dit gevoelen, en achten de diep verbasterde, kruipende Grieken niet geschikt voor de vrijheid. Doch hieromtrent zal men het wel met onzen Schrijver eens zijn, dat ieder menschenvriend, ieder vriend van het schoone en goede, wenschen en bidden mag om een' spoedigen val van die ellendige Turksche Regering, welke nu vijf Eeuwen lang tegen alle beschaving en volksgeluk den oorlog voert, en voor de landen, over welke zij den ijzeren schepter zwaait, eene ergere kwaal is, dan de pest, die zij begunstigt. - De Schrijver, die reeds eenmaal van Bagdad te lande naar Konstantinopel gereisd was, besloot nogmaals Klein-Azië door te reizen, en wel de minst bekende en bezochte gedeelten. Hij rigtte daartoe den weg op Nicca (in deze vertaling gedurig Nice genoemd), waarvan hij, gelijk ook van de volgende plaatsen, de oudheden en de geschiedenis kortelijk beschrijft, en den ouderen met den hedendaagschen toestand vergelijkt. Meermalen haalt hij daartoe den voortreffelijken Aardrijksbeschrijver strabo aan. Vandaar ging de Reiziger naar het oude
Phrygië, oudtijds in Pacatiana en Palustris (niet Pacationa en Salustris, gelijk op bl. 40 in den tekst staat) verdeeld;
| |
| |
zag de wieg der Ottomannische heerschappij, de tooneelen van de zegepraal der Kruisvaarders, en kwam vervolgens te Angora, voorheen Ancyra, waar tournefort met zoo veel welgevallen nog het bloed zijner aloude landgenooten, de Galliërs of Galaten, meende te bespeuren. Hij roemt de vele blijken van heerlijkheid, die deze Stad toen nog vertoonde: onze Reiziger vond die reeds zeer vervallen, en werd er herbergzaam door een' Venetiaanschen Arts (Engelschen Consul) behandeld, doch zeer norsch door de Turken, die hem half en half voor spion hielden. Van Angora ging de reis door het gebied van een onafhankelijk Turkomansch Opperhoofd, schapwan oglu, hetwelk zeer aanzienlijke landstreken omvatte, (onder anderen de groote Stad Tocat, hier verkeerdelijk Tacat gespeld.) Dit Opperhoofd trachtte het geluk zijner onderdanen, hunne veiligheid en welvaart, te bevorderen; doch zijn Rijk duurde niet lang; reeds op de tweede reis van kinneir vond hij hetzelve gesloopt. In de Stad Oescat was de Reiziger bij denzelven ten gehoor. Deze, en de meeste Aziatische beheerschers, bewonderden napoleon, die zekerlijk aan hunne begrippen van grootheid en kracht zeer goed beantwoordde. Vanhier ging de reis naar Kappadocië, en wel naar deszelfs Hoofdstad Kaïsarië of Cesaréa, eertijds Mazaca, aan den voet van den hoogen berg Argis of Argeus, weleer een beroemde Koningszetel, en thans nog het middelpunt van een' uitgebreiden koophandel, maar walgelijk door de afschuwelijkste morsigheid. De Schrijver vond hier meer
Armeniërs dan Grieken: de laatste, vooral de landbewoners, zijn met een' ingekankerden wrok tegen hunne tirannen bezield, en rijp tot den opstand. - Van Cesaréa af strekte de weg zuidelijk door het Taurus-gebergte naar het oude Cilicië en de vlakte van Tarsus, van welke Stad, het Vaderland van den Apostel paulus, die met Athene, Antiochië en Alexandrië in beschaafde letteren wedijverde, thans geen vierde meer overig is. De naauwe vlakte bij Issus, waar alexander darius overwon, wordt niet bij de Stad Ayas, zoo als d'anville meende, maar
| |
| |
ten zuidoosten der bogt van Scanderoen of Alexandrette gevonden. Dit Alexandrette, voorheen eene stapelplaats van Europesche kooplieden, is thans een visschersdorp; de handel, (schoon zeer aanmerkelijk verminderd) die er te voren was, wordt thans over Latakia (Laodicea) gedreven. Onze Schrijver bezoekt daarop het aloude vermaarde Antiochië (Antakia) met hare bevallige omstreken en het nabijgelegene Daphne. De Stad is binnen hare muren thans voor geen zesde bebouwd, en de bevolking, sedert de Romeinen tot nu toe, van vijfmaal honderd duizend op tienduizend zielen verminderd! Te Latakia ging de Schrijver naar Cyprus scheep, door eene hevige ziekte in zijn plan belemmerd, om ook naar Palmyra te gaan. Cyprus, dit oudtijds zoo lagchende eiland der Mingodin, is thans, nog meer dan andere Turksche plaatsen, tot den jammerlijksten toestand vervallen. Men kwam te Tamaguste, in de nabijheid van het oude Salamis, aan land, reisde vandaar naar Larnica, het oude Citium, en voorts, door het midden des eilands, over de Hoofdstad Nicosia, naar de zeeplaats Corines, waar hij naar Karamanië scheep ging. Het ongelukkige Cyprus bezit nog slechts 70,000 inwoners, die dagelijks verminderen; de Grieksche Aartsbisschop heeft er veel magt, doch is geen minder onderdrukker dan de Turksche Pacha's. Door eene zonderlinge schikking moeten zelfs de Turken hier in het onderhoud van een aantal luije monniken voorzien. De Schrijver laat niet na, de voordeelen aan te toonen, die
Engeland uit het bezit van Cyprus zou kunnen trekken, hetwelk thans bijna geheel woest ligt. De terugkomst in Klein-Azië ging voor den Schrijver met vele moeijelijkheden verzeld, waaronder het verlies van zijn' braven knecht ibrahim geen der geringste was. Over Karaman, door digte wouden en kudden van Turkomannen heen, tusschen de hooge bergen Karadja Dag en Bedlerin, kwam men te Iconium (Koniah), de Hoofdstad van Lykaonië. Wij mogen bij de aanteekeningen onzes Schrijvers over deze Stad (die ook in de Handelingen der Apostelen voorkomt) voegen, dat strabo dezelve nog een Stadje, plinius, 50 jaren daarna, eene zeer be- | |
| |
roemde Stad, en hierokles haar, een paar Eeuwen later, eene Hoofdstad noemt. Onder de Turken was zij een Vorstenzetel der Seljuciden, en is thans nog eene Stad van meer dan honderd moskeeën, hoewel de beste gebouwen in puin vallen. Verder ging de weg door Phrygië, over Ak-Scheher (Antiochia ad Pisidiam), Kara-Hissar en Koutayeh (Cotyaeum, de tegenwoordige Hoofdstad van Klein-Azië), naar de Zee van Marmara en Konstantinopel terug.
Zoo deze togt heen en terug door het midden van Klein-Azië ging, de tweede volgde de oevers der Zwarte Zee tot Trebisonde. Dezelve is ons minder aangenaam voorgekomen dan de eerste, waarschijnlijk omdat daarop zoo vele klassieke plaatsen niet voorkomen, als op den eersten. Wij ontmoeten wel terstond het beroemde Nicomedië, maar naderhand eene menigte kleinere, min beroemde Steden. Te Beli had de Pacha eenen zaagmolen laten aanleggen, hetwelk toch van eenige kunstvlijt getuigt. Deze streek is ongemeen vruchtbaar; de notenboomen groeijen er tot eene verbazende hoogte; de wijnranken, mansdik, omslingeren de boomen tot aan den top; de velden zijn met rozen en madelieven bezaaid. Deze schoone oorden wisselen met groene beemden, donkere afgronden, trotsche gebergten en rijke velden af; doch dit alles is nutteloos onder een Volk, hetwelk door het geloof aan de voorbeschikking traag en lusteloos wordt tot eenige pogingen, die zijnen toestand zouden kunnen verbeteren. Eene maand lang bragt de Reiziger door van Konstantinopel tot Trebisonde. De meerdere afgelegenheid dezer streken veroorzaakte hem veel meer onaangenaamheden dan op de eerste reize, en het was hem onmogelijk, die geheel te lande af te leggen, hoewel hij zulks zoo verre deed als immer mogelijk. Van Trebisonde ging men zuidoostwaarts naar Erzeroem, de Hoofdstad van Turksch Armenië, in eene schoone en ruime vlakte gelegen, waar de Pacha bij de Reizigers (13 Junij 1814) naauwkeurig liet vernemen, of buonaparte naar een eenzaam eiland gebannen was. (Dit moet Elba geweest zijn: de tijding kon nog niet lang geleden zoo diep in Azië zijn
| |
| |
aangekomen, daar de beslissing van 's mans lot eerst in April plaats had.) Het Pachalik van Erzeroem is een der gewigtigste in Turkijë, en slechts kleiner dan Egypte. De togt ging nu bijna vlak zuidwaarts, langs het meer van Van, over Betlis en Sert (Tigrano-certa), waar de eigenlijke moeijelijkheden eerst begonnen. Meermalen had de weg des Reizigers dien der tienduizend Grieken van xenophon doorsneden, en hij kon zich niet genoeg over den moed dezer dappere benden, zoowel als over de naauwkeurigheid van sommige plaatsbeschrijvingen en volksgebruiken, die zelfs nu nog stand houden, verwonderen, hoewel hij, aan den anderen kant, sommige afstanden, door dien Schrijver opgegeven, als onnaauwkeurig doet kennen. De Turken, en zelfs zijn geleider mahomed aga, leiden hem nu allerlei hinderpalen in den weg. Van Sert naar Djezyré, zestien uren ver over 't gebergte, moest hij eenen omweg van zes of zeven dagreizen maken, over Merdin. Onderweg werd zijn reisgenoot en vriend chavasse, die niet tegen de vermoeijenissen kon, ziek door de brandende hitte; de karavaan, bij welke men zich nu gevoegd had, wilde daarom evenwel den naasten weg naar Mosul niet kiezen, maar nam den omweg over Djezyré, waar haar echter, tot straf, door een roofziek Opperhoofd, 2000 piasters werden afgekneveld. Verder bereisde men den oosteroever van den Tigris, over of voorbij de vlakten, waarover xenophon heentrok, alexander darius bij Arbela versloeg, en heraklius over chosroës zegevierde. Met verwondering zagen wij, dat de
beschrijving dezer streken door den voor romanesk gehoudenen curtius inderdaad allernaauwkeurigst is. Na tallooze moeijelijkheden kwam men te Mosul, het oude Ninivé; doch het was onmogelijk, geneeskundige hulp te bekomen: de Heer kinneir, met zijn' zieken vriend begaan, huurde een vlot, om met meer gemak den Tigris af te reizen. Onderweg bezweek chavasse, en kinneir vervolgde nu alleen zijnen weg, over Bagdad en Bassora, (aan weêrzijden van den Tigris zijn
| |
| |
hier niets dan velden met watermeloenen of woestijnen) en over de Perzische golf en Mascate, naar Bombay. Achter of tusschen dit belangrijke reisverhaal zijn nog gevoegd afzonderlijke Ophelderingen over den terugtogt der tienduizend Grieken; over den dadelboom (waarvan men 44 soorten heeft, dragende sommige derzelve vruchten tot 60, ja tot 100 jaren) en over het Arabische paard (die der woestijn van Damascus worden voor de schoonste gehouden; een arm Arabier zou voor ééne merrie 36,000 piasters geweigerd hebben), en eindelijk eene Verhandeling aangaande de overheering van Indië, hetzij door Frankrijk of Rusland, door Turkijë en Perzië; een stuk vol diepe plaatselijke kennis, en 't welk de zwarigheden wel als zeer groot opgeeft, althans van de Fransche zijde, (van welke men ook in de eerste halve Eeuw tot zulk eene onderneming wel kracht noch moed zal hebben) maar daarentegen een punt aanduidt, waar de zwarigheid alleen van de gezindheid ééner Mogendheid afhangt; om, namelijk, uit Rusland, over de Wolga, de Kaspische Zee en den Oxus, te water het land der Afghans te bereiken; waartoe slechts de toestemming van den Sultan of Khan van Bochara wordt vereischt. Zoo men dan nog de Afghans kon winnen, zou het Britsche Rijk in Indië in den gevaarlijksten toestand verkeeren. Engeland heeft dus, zoowel als het vasteland van Europa, belang, een oog op de aanwassende magt van Rusland te houden.
De reis is vrij goed vertaald, behalve eene menigte verminkingen van eigennamen, waarvan wij eene lange lijst zouden kunnen opgeven. |
|